Ik Liet Mijn Man Breken met Zijn Familie: Hun Negativiteit Was Giftig voor Ons Leven
‘Frank, je kunt niet blijven doen alsof het allemaal wel meevalt. Je moeder heeft je vandaag wéér gebeld om te klagen over geld. En je broer… die heeft nu alweer zijn baan verloren. Hoe lang blijf jij hun problemen jouw leven laten bepalen?’ Mijn stem trilde, maar ik wist dat ik door moest zetten. Het was een regenachtige donderdagavond in onze kleine woonkamer in Utrecht. De geur van natte jassen hing nog in de lucht, en Frank zat met zijn hoofd in zijn handen aan de eettafel.
‘Marleen, het is mijn familie. Wat wil je dat ik doe? Ze hebben niemand anders,’ fluisterde hij, zijn stem gebroken. Ik voelde de pijn in zijn woorden, maar ook de machteloosheid. Al jaren draaide alles om zijn familie. Elke keer als we een beetje vooruitgang boekten – een promotie op zijn werk, een spaarrekening die eindelijk groeide – kwam er weer een telefoontje. ‘Frank, kun je even bijspringen? Frank, kun je even luisteren? Frank, kun je…’
Ik herinner me nog goed hoe het begon. Toen we elkaar leerden kennen op de universiteit in Groningen, was Frank een vrolijke, ambitieuze jongen. Hij wilde geschiedenisleraar worden, had grote dromen over reizen en een gezin stichten. Maar zodra we samenwoonden, merkte ik dat er altijd een schaduw over hem hing. Zijn moeder, Ria, was een vrouw die het leven als oneerlijk beschouwde. ‘Het zit ons nooit mee,’ zei ze vaak aan de telefoon. Zijn broer, Sander, was altijd op zoek naar excuses waarom het hem niet lukte: ‘De economie is gewoon kut, mam.’
De eerste jaren probeerde ik begripvol te zijn. Ik ging mee naar verjaardagen in hun kleine rijtjeshuis in Amersfoort, luisterde naar hun verhalen over pech en tegenslag. Maar naarmate de tijd verstreek, begon ik te merken dat Frank veranderde na elk bezoek. Hij werd stiller, somberder. Onze gesprekken gingen steeds vaker over hun problemen in plaats van over onze dromen.
Op een avond, na weer zo’n bezoek waarbij Ria urenlang klaagde over haar buren en Sander zijn zoveelste ontslag rechtvaardigde met ‘het systeem werkt niet voor mensen zoals wij’, barstte ik in tranen uit toen we thuiskwamen.
‘Frank, ik trek dit niet meer,’ snikte ik. ‘Het is alsof hun zwaarte ons huis binnenkomt en alles verstikt wat licht is.’
Frank keek me aan met die zachte blik die ik zo goed kende. ‘Ze zijn mijn familie, Marleen. Ik kan ze toch niet laten vallen?’
‘Maar wie vangt jou op als jij valt?’ vroeg ik zachtjes.
De weken daarna werd het alleen maar erger. Sander stond ineens op de stoep met een vuilniszak vol kleding omdat hij uit huis was gezet. Ria belde midden in de nacht omdat ze dacht dat ze een hartaanval had – het bleek stress te zijn. En telkens weer was het Frank die alles moest oplossen.
Op een dag kwam ik thuis van mijn werk – ik ben verpleegkundige in het UMC – en vond Frank aan de keukentafel met zijn hoofd op zijn armen. De rekeningen lagen verspreid over tafel.
‘Ze hebben geld nodig,’ zei hij zonder op te kijken.
‘En wij dan?’ vroeg ik. ‘We zouden sparen voor onze reis naar Italië. Voor onszelf.’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Ze hebben niemand anders.’
Die nacht lag ik wakker naast hem. Ik voelde hoe hij gespannen ademde, hoe hij af en toe zuchtte in zijn slaap. Ik dacht aan onze toekomst – aan kinderen misschien, aan een huis met een tuin, aan geluk dat niet steeds overschaduwd werd door andermans problemen.
De volgende ochtend besloot ik dat het genoeg was.
‘Frank,’ zei ik terwijl we samen koffie dronken aan het raam, ‘ik kan niet verder zo. Ik wil niet dat ons leven altijd draait om hun problemen. Ik wil dat wij ook gelukkig mogen zijn.’
Hij keek me lang aan. ‘Wat bedoel je?’
‘Ik wil dat je afstand neemt van je familie,’ zei ik zacht maar vastberaden.
Het bleef lang stil.
‘Je vraagt me te kiezen tussen jou en hen,’ fluisterde hij uiteindelijk.
‘Nee,’ zei ik, terwijl mijn stem brak, ‘ik vraag je te kiezen voor jezelf. Voor ons.’
De weken daarna waren een hel. Frank was stil, teruggetrokken. Hij belde minder vaak met Ria en Sander, maar elke keer als zijn telefoon trilde, zag ik de twijfel in zijn ogen.
Op een avond kwam hij thuis met rode ogen.
‘Ik ben bij ze geweest,’ zei hij zachtjes.
‘En?’
‘Ik heb gezegd dat ik afstand moet nemen. Dat hun negativiteit me kapotmaakt.’ Zijn stem brak opnieuw. ‘Mam begon te huilen. Sander werd boos en zei dat ik egoïstisch was.’
Ik sloeg mijn armen om hem heen terwijl hij huilde als een kind.
De maanden daarna waren zwaar. Ria stuurde boze berichten: ‘Je laat je familie stikken voor die vrouw van je!’ Sander belde dronken midden in de nacht: ‘Je denkt dat je beter bent dan wij!’ Soms voelde ik me schuldig – had ik dit wel mogen vragen? Maar dan zag ik hoe Frank langzaam veranderde. Hij lachte weer vaker, praatte over onze toekomst, begon zelfs te dromen over een eigen huisje aan de rand van Utrecht.
Toch bleef er altijd iets knagen tussen ons in – een schuldgevoel dat niet helemaal verdween.
Op een dag zat ik met Frank op het balkon toen hij ineens zei: ‘Weet je wat het moeilijkste is? Het gevoel dat ik ze in de steek heb gelaten. Maar voor het eerst voel ik ook ruimte om mezelf te zijn.’
Ik pakte zijn hand vast en keek hem aan.
‘Misschien is liefde soms ook loslaten,’ fluisterde ik.
Nu, jaren later, hebben we twee kinderen en wonen we inderdaad in dat huisje met tuin waar we ooit van droomden. Soms zie ik Frank nog staren naar oude foto’s van zijn familie en weet ik dat het pijn doet – maar ook dat hij eindelijk zichzelf mag zijn.
Hebben we het juiste gedaan? Is het egoïstisch om voor jezelf te kiezen als familie je naar beneden trekt? Of is het juist dapper om los te laten wat je niet meer dient? Wat zouden jullie doen als jullie in mijn schoenen stonden?