Ik heb spijt dat ik mijn vrouw verliet voor mijn minnares – Een bekentenis over spijt en het ontbreken van een tweede kans

‘Waarom heb je me dit aangedaan, Mark?’ De stem van Anne trilt, haar ogen zijn rood van het huilen. Ik sta in de deuropening van ons huis in Utrecht, het huis waar we samen zoveel herinneringen hebben opgebouwd. Mijn koffer staat naast me, zwaar van de spullen die ik in haast bij elkaar heb geraapt. Ik weet niet wat ik moet zeggen. Alles wat ik voorbereid had, klinkt nu hol en laf.

‘Anne… het spijt me. Echt waar. Maar ik kan zo niet verder.’ Mijn stem klinkt schor, alsof ik mezelf nauwelijks geloof. In mijn hoofd echoot de stem van Sophie, de vrouw voor wie ik alles op het spel zet: ‘Je verdient geluk, Mark. Bij mij.’

Anne’s gezicht vertrekt van pijn. ‘En onze kinderen dan? Denk je dat je ze zomaar kunt achterlaten?’

Ik kijk naar boven, waar achter een halfopen deur het zachte gesnik van onze dochter Emma klinkt. Ze is pas negen. Mijn zoon Daan, twaalf jaar oud, zit op zijn kamer met zijn koptelefoon op, alsof hij zich wil afsluiten van de wereld. Ik voel me misselijk.

‘Ik kom ze zien, echt waar,’ mompel ik, maar zelfs ik hoor hoe ongeloofwaardig het klinkt. Anne schudt haar hoofd en draait zich om. De deur valt dicht met een klap die door merg en been gaat.

Die nacht slaap ik op de bank bij Sophie in haar kleine appartement in Amersfoort. Haar geur is vertrouwd, haar armen warm om me heen. Maar als ze zachtjes vraagt: ‘Ben je gelukkig nu?’ weet ik geen antwoord te geven.

De eerste maanden leef ik op adrenaline. Alles is nieuw: samen ontbijten met Sophie, weekendjes weg naar Zeeland, lange gesprekken over dromen en verlangens. Maar telkens als ik Emma’s knuffelbeer zie liggen in mijn koffer, knaagt er iets aan me.

De kinderen willen me nauwelijks zien. Anne houdt zich groot, maar haar berichten zijn kort en zakelijk: ‘Daan heeft zaterdag een voetbalwedstrijd.’ Of: ‘Emma is ziek.’ Ik probeer er te zijn, maar voel me een buitenstaander in hun leven.

Op een dag, na een jaar, sta ik voor het huis waar ik ooit thuishoorde. Emma doet open. Ze kijkt me aan met grote ogen en zegt: ‘Papa, waarom woon je niet meer bij ons?’ Haar stem breekt en ik weet niet wat ik moet zeggen. Ik kniel neer en probeer haar uit te leggen dat grote mensen soms fouten maken. Maar ze draait zich om en rent naar boven.

Sophie en ik krijgen steeds vaker ruzie. Ze vindt dat ik te veel met mijn oude gezin bezig ben. ‘Je bent hier, maar je hoofd is daar,’ zegt ze op een avond terwijl ze haar bord afruimt. Ik zwijg. Ze heeft gelijk.

Op een dag komt Anne langs om papieren te brengen voor de scheiding. We zitten zwijgend aan de keukentafel. Ze kijkt me aan met een blik die ik niet kan peilen – verdriet, woede, misschien zelfs medelijden.

‘Denk je dat je gelukkig bent nu?’ vraagt ze zacht.

Ik weet het niet meer. Alles wat ooit vanzelfsprekend was – samen ontbijten op zondag, de kinderen naar school brengen – is weggevallen. Ik voel me leeg.

De jaren gaan voorbij. Sophie en ik groeien uit elkaar en uiteindelijk vertrekt ze naar Groningen voor haar werk. Ik blijf alleen achter in een huurappartement in Amersfoort. De kinderen zie ik af en toe; Daan is puber geworden en ontwijkt mijn blik, Emma praat nauwelijks tegen me.

Op een dag krijg ik een uitnodiging voor Emma’s musical op school. Ik zit achterin de zaal en zie hoe ze straalt op het podium. Na afloop wil ik haar feliciteren, maar ze loopt snel naar Anne toe en slaat haar armen om haar heen. Ik sta erbij en voel me een indringer.

’s Avonds stuur ik Anne een bericht: ‘Het spijt me zo.’

Ze antwoordt pas dagen later: ‘Sommige dingen kun je niet meer goedmaken.’

Ik probeer het goed te maken – met bloemen, cadeautjes, lange brieven aan de kinderen – maar niets lijkt door te dringen. Op een avond zit ik alleen aan tafel met een glas wijn en blader door oude fotoalbums: vakanties in Zeeland, verjaardagen, Sinterklaasavonden vol gelach.

Waarom heb ik alles opgegeven voor iets wat zo vluchtig bleek? Was het verlangen naar avontuur sterker dan de liefde voor mijn gezin? Of was ik gewoon laf?

Op een regenachtige zondagmiddag bel ik aan bij Anne’s huis. Ze doet open en kijkt me aan met diezelfde vermoeide blik als jaren geleden.

‘Wat wil je, Mark?’

‘Ik wil… praten. Over vroeger. Over nu.’

Ze zucht diep en laat me binnen. We zitten zwijgend aan tafel terwijl de regen tegen de ramen tikt.

‘Ik heb spijt,’ fluister ik uiteindelijk. ‘Meer dan je ooit zult weten.’

Anne kijkt me aan, haar ogen zacht maar resoluut. ‘Sommige dingen kun je niet terugdraaien, Mark. Je hebt je keuze gemaakt.’

Ik knik en voel tranen branden achter mijn ogen.

Als ik later die avond terugloop naar mijn lege appartement, vraag ik me af: hoeveel is spijt waard als niemand het meer wil horen? Is er ooit echt een tweede kans als je alles hebt opgegeven voor een droom die niet bestond?

Hebben jullie ooit iets gedaan waar je zo’n spijt van hebt dat het je tot op de dag van vandaag achtervolgt? Wat zou jij doen als je geen tweede kans krijgt?