“Ik heb de hele dag gekookt, maar in plaats van lof kreeg ik kritiek van mijn man”: Mijn man is een topchef

‘Heb je de saus echt zo laten indikken?’ De stem van Vincent snijdt door de keuken, scherp als het mes waarmee hij net de biefstuk heeft aangesneden. Mijn handen trillen terwijl ik de pollepel neerleg. Mijn schoonmoeder, Marijke, kijkt me met opgetrokken wenkbrauwen aan. Mijn zusje Eva probeert ongemakkelijk te glimlachen, maar haar blik glijdt snel naar haar bord.

‘Het is prima, schat,’ probeer ik zachtjes. Maar Vincent schudt zijn hoofd. ‘Nee, het is zonde van het vlees. Je moet het vuur lager zetten en blijven roeren. Dat heb ik je toch al zo vaak uitgelegd?’

Mijn wangen gloeien. Ik voel me weer dat meisje van zestien dat voor het eerst probeerde te koken en alles liet aanbranden. Maar nu ben ik 34, getrouwd met een man die in Amsterdam bekendstaat als dé chef van restaurant De Gouden Lepel. Iedereen adoreert hem – behalve ik, op dit moment.

De dag begon zo hoopvol. Ik was om acht uur al naar de markt gegaan, had verse groenten gehaald bij de kraam van meneer Van Dijk en zelfs een stuk rundvlees waar Vincent altijd zo lyrisch over doet. Ik wilde hem verrassen, laten zien dat ik zijn lessen niet voor niets volgde. Maar nu, met zijn kritiek die als een koude douche over me heen spoelt, voel ik alleen maar schaamte.

‘Mam, mag ik nog wat aardappelpuree?’ vraagt onze zoon Bram, zes jaar oud, met zijn mond vol. Zijn onschuldige vraag breekt de spanning even, maar Vincent zucht diep.

‘De puree is te droog, Bram. Volgende keer moet mama er meer melk bij doen.’

Ik zie hoe Eva haar vork neerlegt en haar hand op mijn arm legt. ‘Het smaakt echt goed, hoor,’ fluistert ze. Maar haar stem klinkt onzeker.

Na het eten help ik Marijke met de afwas. Ze kijkt me aan via de spiegeling van het raam. ‘Je weet hoe hij is, hè? Hij bedoelt het niet slecht.’

‘Maar waarom moet hij dat altijd zo doen? Alsof ik nooit iets goed kan doen in zijn ogen.’ Mijn stem breekt.

Marijke zwijgt even. ‘Hij is gewend aan perfectie in de keuken. Maar thuis…’ Ze haalt haar schouders op.

De rest van de avond verloopt stroef. Vincent verdwijnt naar zijn werkkamer om “menu’s uit te werken”, zoals hij dat noemt. Bram kijkt televisie en Eva vertrekt vroeg, met een veelbetekenende blik naar mij.

Later die nacht lig ik wakker naast Vincent. Zijn ademhaling is rustig; hij slaapt al. Ik staar naar het plafond en denk aan vroeger, toen we elkaar net kenden. Toen hij me meenam naar kleine eetcafés in Utrecht en me liet proeven van smaken die ik niet kende. Toen hij me leerde hoe je ui moet snijden zonder te huilen – en hoe je liefde door eten kunt laten spreken.

Maar nu lijkt eten vooral een strijd geworden. Een strijd die ik altijd verlies.

De volgende ochtend probeer ik het gesprek aan te gaan tijdens het ontbijt.

‘Vincent, waarom doe je zo kritisch over mijn koken? Het was gewoon een familiediner, geen Michelin-restaurant.’

Hij kijkt op van zijn koffie. ‘Ik wil alleen dat je het beste uit jezelf haalt. Je kunt zoveel meer dan je denkt.’

‘Maar waarom moet dat altijd zo hard? Waarom kun je niet gewoon eens zeggen dat je trots op me bent?’

Hij zucht en wrijft over zijn voorhoofd. ‘Omdat ik weet hoe goed het kan zijn. En omdat ik wil dat jij dat ook ziet.’

‘Maar zie jij mij wel?’ vraag ik zachtjes.

Hij zwijgt.

De dagen erna probeer ik afstand te nemen van het koken. Ik koop kant-en-klare maaltijden bij de supermarkt en serveer ze zonder commentaar. Vincent eet zwijgend, Bram klaagt dat het niet lekker is.

Op een avond komt Eva langs met een fles wijn en een doos bonbons.

‘Je moet niet alles op jezelf betrekken,’ zegt ze terwijl ze een glas inschenkt. ‘Vincent is wie hij is. Maar jij bent ook wie jíj bent.’

‘Maar wat als wie ik ben nooit genoeg is voor hem?’

Eva knikt begrijpend. ‘Misschien moet je hem dat eens vragen.’

Het gesprek blijft in mijn hoofd rondzingen. Ik merk dat ik steeds minder zin heb om thuis te zijn als Vincent er is. Ik neem extra diensten op mijn werk in het ziekenhuis en breng meer tijd door met Bram in het park.

Op een zondagmiddag, als Vincent weer eens in de keuken staat te experimenteren met nieuwe recepten voor zijn restaurant, besluit ik hem te confronteren.

‘Vincent,’ begin ik terwijl ik tegen het aanrecht leun, ‘ben je eigenlijk wel gelukkig met mij?’

Hij kijkt op, verrast door mijn directe vraag.

‘Natuurlijk ben ik gelukkig met jou,’ zegt hij na een korte stilte.

‘Maar waarom voelt het dan alsof ik altijd tekortschiet? Alsof alles wat ik doe – vooral in de keuken – nooit goed genoeg is?’

Hij legt zijn mes neer en draait zich naar me toe.

‘Weet je nog toen we net samen waren? Hoe je altijd zei dat je wilde leren koken omdat je mij gelukkig wilde maken?’

Ik knik.

‘Misschien ben ik daarin doorgeslagen,’ geeft hij toe. ‘Ik ben zo gewend om alles perfect te willen hebben… Dat ik vergeet dat thuis iets anders is dan werk.’

Ik voel tranen prikken achter mijn ogen. ‘Ik wil gewoon dat je trots op me bent, ook als het niet perfect is.’

Hij slaat zijn armen om me heen en fluistert: ‘Dat ben ik ook. Alleen vergeet ik soms om het te zeggen.’

Die avond eten we samen simpele pasta met tomatensaus – mijn recept, niet het zijne. Voor het eerst in lange tijd voel ik geen druk, geen angst om fouten te maken.

Toch blijft er iets knagen. Kan liefde blijven bestaan als je altijd in elkaars schaduw staat? Of moet je soms accepteren dat goed genoeg… gewoon goed genoeg is?

Wat denken jullie: kun je gelukkig zijn met iemand die altijd meer van je verwacht dan je kunt geven?