“Ik ga weg, Bas,” zei mijn vrouw. “Ik ben eerlijk: ik ben verliefd geworden en voel me eindelijk weer vrouw.” Hoe ik mezelf terugvond na haar verraad
‘Ik ga weg, Bas,’ zei ze, haar stem trillend maar vastberaden. ‘Ik ben eerlijk: ik ben verliefd geworden en voel me eindelijk weer vrouw.’
De woorden galmden na in de keuken, tussen de geur van verse koffie en het geluid van de regen tegen het raam. Mijn handen trilden om het kopje, terwijl ik haar aankeek. Anneke stond daar, haar jas al aan, haar ogen glanzend van tranen die ze niet meer probeerde te verbergen.
‘Je kunt niet zomaar alles achterlaten,’ fluisterde ik. ‘We hebben samen een leven opgebouwd. Wat moet ik tegen de kinderen zeggen?’
Ze haalde haar schouders op, alsof het gewicht van twintig jaar huwelijk plotseling niets meer betekende. ‘Zeg ze dat ik gelukkig ben. Dat ik eindelijk mezelf weer gevonden heb.’
De deur viel dicht met een klap die door merg en been ging. Ik bleef achter in een huis dat ineens veel te groot was voor één man. De stilte was oorverdovend.
Die avond zat ik aan tafel met onze zoon, Joris. Hij keek me aan met diezelfde blauwe ogen als zijn moeder, vol onbegrip en woede.
‘Waarom is mama weg?’ vroeg hij. ‘Heb jij iets gedaan?’
‘Nee, jongen,’ zei ik zacht. ‘Soms gebeuren er dingen waar je geen controle over hebt.’
Hij sloeg met zijn vuist op tafel. ‘Je liegt! Je hebt altijd gewerkt, nooit tijd voor ons gehad! Misschien is ze daarom wel weggegaan!’
Zijn woorden sneden dieper dan ik had verwacht. Was het waar? Had ik haar verloren omdat ik te veel met mijn werk bezig was geweest? Had ik de signalen gemist?
De dagen erna voelde het huis als een museum vol herinneringen. Overal rook ik haar parfum, hoorde ik haar lach in de gang. Zelfs de kat leek haar te missen; hij lag urenlang op haar kussen te wachten.
Op een avond belde mijn zus, Marleen. ‘Kom naar het dorp, Bas,’ zei ze. ‘Papa’s huis staat leeg sinds hij naar het verzorgingshuis is gegaan. Misschien helpt het je om even weg te zijn uit die leegte.’
Ik twijfelde, maar de muren kwamen op me af. Dus reed ik op een regenachtige zaterdagochtend naar het dorp waar ik was opgegroeid. De weg was smaller dan ik me herinnerde, omzoomd door knotwilgen en slootjes vol eenden.
Het huis van mijn vader rook naar stof en oude boeken. In de woonkamer hing nog steeds het vergeelde portret van mijn moeder boven de schouw. Ik ging zitten in haar oude stoel en voelde voor het eerst in weken iets van rust.
Die avond liep ik naar het dorpscafé. Het was er warm en druk; mensen groetten me met een knikje of een hand op mijn schouder.
‘Bas! Jij hier?’ riep Henk, mijn jeugdvriend. ‘Wat brengt jou terug naar deze uithoek?’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Het leven, denk ik.’
Henk bestelde twee biertjes en we praatten over vroeger: over schaatsen op de vaart, vissen met onze vaders, stiekem roken achter de kerk.
‘En Anneke?’ vroeg hij uiteindelijk voorzichtig.
Ik voelde mijn keel dichtknijpen. ‘Ze is weg. Voor iemand anders.’
Henk knikte begrijpend. ‘Dat gebeurt vaker dan je denkt, ouwe jongen.’
De weken in het dorp werden maanden. Ik vond werk bij de lokale bouwmarkt; simpele dingen, planken zagen, schroeven sorteren. Het gaf me rust om met mijn handen bezig te zijn.
Langzaam begon ik weer te leven. Ik fietste elke ochtend langs de weilanden, groette de koeien en voelde de wind door mijn haren. Soms kwam Joris logeren; we gingen vissen of maakten lange wandelingen door het bos.
Maar de pijn bleef als een schaduw naast me lopen. Op zondag zat ik alleen in de kerkbank waar we ooit samen zaten. De dominee sprak over vergeving en loslaten, maar mijn hart was nog niet zover.
Op een dag stond Anneke ineens voor de deur van het huis van mijn vader. Ze zag er moe uit, ouder misschien.
‘Mag ik binnenkomen?’ vroeg ze zacht.
Ik knikte en zette koffie.
‘Het spijt me,’ zei ze na een lange stilte. ‘Ik dacht dat ik gelukkig zou worden… Maar alles is ingewikkelder dan ik dacht.’
‘Waarom kom je nu?’ vroeg ik.
Ze keek naar haar handen. ‘Omdat Joris boos op me is. Omdat jij altijd sterker bent geweest dan ik dacht.’
We praatten urenlang, over vroeger, over fouten en gemiste kansen.
‘Denk je dat je ooit kunt vergeven?’ vroeg ze tenslotte.
Ik keek naar buiten, naar de regen die tegen het raam tikte zoals op die dag dat ze vertrok.
‘Misschien,’ zei ik. ‘Maar niet vandaag.’
Toen ze wegging voelde ik geen woede meer, alleen verdriet om wat verloren was gegaan – en een sprankje hoop dat er nog iets moois kon groeien uit alle brokstukken.
’s Avonds zat ik in de tuin met een glas wijn en keek naar de sterren boven het oude dorp.
Wat betekent geluk eigenlijk? Is het iets wat je vindt bij een ander – of moet je het eerst in jezelf zoeken?
Misschien is dat wel de grootste les: dat je pas echt vrij bent als je jezelf durft te vergeven.