Ga maar vast, ik kom zo – Een verhaal over familiegeheimen en teleurstellingen

‘Ga maar vast, ik kom zo,’ zei Erik terwijl hij zijn autosleutels op het aanrecht legde. Zijn stem klonk vlak, bijna afwezig. Ik keek hem aan, probeerde in zijn ogen te lezen wat er achter die woorden schuilging. Het was de dag van Daan’s diploma-uitreiking, een dag waar we maanden naar hadden uitgekeken. Daan stond al in de gang, zijn haar netjes in model, zijn nieuwe overhemd nog een beetje stijf van de winkel. ‘Kom je echt niet mee, pap?’ vroeg hij zacht, zijn stem trillend van hoop en onzekerheid.

Erik keek niet op. ‘Ik moet nog even iets afmaken voor werk. Ga maar vast met mama. Ik kom zo.’

Ik voelde een koude rilling over mijn rug trekken. Dit was niet de eerste keer dat Erik zich terugtrok, maar vandaag voelde het anders. Alsof er een onzichtbare muur tussen ons in stond. Daan keek mij aan, zijn ogen groot en vragend. ‘Mam?’

‘We gaan, lieverd,’ zei ik, en ik probeerde mijn stem vast te houden. ‘Papa komt straks wel.’ Maar zelfs terwijl ik het zei, wist ik dat het niet waar was.

De autorit naar de school was stil. Daan staarde uit het raam, zijn handen in elkaar gevouwen. Ik wilde iets zeggen, iets troostends, maar de woorden bleven steken in mijn keel. Mijn gedachten draaiden rondjes: Waarom doet hij dit? Wat is er aan de hand?

Bij de school stonden ouders te lachen, te kletsen, bloemen in hun handen. Daan liep naast me, zijn schouders gespannen. ‘Misschien is hij er straks wel,’ fluisterde hij. Ik knikte, maar voelde de leugen als een steen op mijn maag drukken.

Tijdens de ceremonie keek Daan steeds naar de deur. Elke keer als er iemand binnenkwam, lichtten zijn ogen op, om vervolgens weer te doven. Toen zijn naam werd omgeroepen, liep hij het podium op met een glimlach die te groot was voor zijn gezicht. Ik klapte zo hard als ik kon, probeerde het gat te vullen dat Erik had achtergelaten.

Na afloop stonden we buiten. Daan hield zijn diploma vast alsof het elk moment uit zijn handen kon glippen. ‘Zullen we wachten?’ vroeg hij. ‘Misschien komt hij nog.’

We wachtten. Minuten werden een uur. De zon zakte langzaam achter de school. Andere gezinnen vertrokken, lachend en pratend. Daan’s vrienden zwaaiden nog even, hun ouders met camera’s in de aanslag. Wij bleven achter op het lege plein.

‘Misschien is er iets gebeurd,’ zei ik uiteindelijk. ‘We gaan naar huis.’

Thuis was het stil. Erik was er niet. Zijn jas hing aan de kapstok, zijn schoenen stonden keurig naast elkaar. Op tafel lag een briefje: “Sorry.” Meer niet.

Daan las het briefje en keek mij aan. ‘Wat betekent dit?’

Ik wist het niet. Of misschien wist ik het wel, maar wilde ik het niet weten. De afgelopen maanden was Erik steeds afstandelijker geworden. Avonden dat hij laat thuiskwam, telefoontjes die hij buiten opnam, blikken die hij ontweek. Ik had het genegeerd, mezelf wijsgemaakt dat het stress was, werkdruk, de crisis op zijn kantoor.

Die nacht lag ik wakker. Daan sliep op zijn kamer, het diploma op zijn bureau. Ik hoorde hem zachtjes huilen. Mijn hart brak in duizend stukjes. Wat moest ik hem zeggen? Hoe moest ik hem beschermen tegen deze pijn?

De volgende ochtend was Erik nog steeds weg. Geen bericht, geen telefoontje. Ik belde hem, sprak zijn voicemail in. ‘Erik, alsjeblieft, kom naar huis. Daan heeft je nodig. Ik heb je nodig.’

Dagen gingen voorbij. Daan werd stiller, trok zich terug op zijn kamer. Ik probeerde hem af te leiden, samen te koken, een film te kijken, maar het was alsof er een onzichtbare muur tussen ons in stond. Net als tussen Erik en mij.

Op een avond, toen ik de was aan het opvouwen was, vond ik een bonnetje in Erik’s broekzak. Een hotel in Utrecht, twee nachten, twee personen. Mijn handen begonnen te trillen. Ik voelde de grond onder mijn voeten wegzakken.

Ik wachtte tot Daan sliep en belde het hotel. ‘Goedemiddag, met Marieke van Dijk. Ik wilde even vragen of Erik van Dijk bij u heeft verbleven vorige week?’

De receptioniste aarzelde even. ‘Ja mevrouw, meneer Van Dijk was hier inderdaad. Samen met mevrouw Smit.’

Mevrouw Smit. Ik kende haar naam. Saskia Smit, Erik’s collega. Ze hadden altijd al een klik gehad, maar ik had het nooit serieus genomen. Niet tot nu.

Ik hing op en voelde een woede in mij opborrelen die ik niet kende. Hoe kon hij? Op de dag van Daan’s diploma-uitreiking? Hoe kon hij ons dit aandoen?

De volgende dag stond Erik ineens voor de deur. Zijn gezicht was grauw, zijn ogen rood. ‘Mag ik binnenkomen?’

Ik liet hem binnen, maar hield afstand. Daan kwam de trap af, stopte halverwege toen hij zijn vader zag.

‘Pap?’

Erik keek naar zijn zoon, tranen in zijn ogen. ‘Het spijt me, jongen. Het spijt me zo.’

Daan rende naar boven, sloeg de deur dicht. Ik bleef achter met Erik in de gang.

‘Waarom?’ vroeg ik. Mijn stem was schor van het huilen.

Erik haalde diep adem. ‘Ik weet het niet meer, Marieke. Ik ben mezelf kwijtgeraakt. Met Saskia… het gebeurde gewoon. Maar ik had er moeten zijn voor Daan. Voor jou.’

‘Je hebt ons verraden,’ fluisterde ik. ‘Op de belangrijkste dag van zijn leven.’

Erik knikte, tranen over zijn wangen. ‘Ik weet het. En ik weet niet of je me ooit kunt vergeven.’

We praatten urenlang die avond. Over verloren dromen, over hoe we elkaar kwijt waren geraakt in de sleur van het leven. Over hoe Erik zich gevangen voelde, hoe ik me steeds meer alleen was gaan voelen. Maar geen enkel woord kon goedmaken wat er gebeurd was.

Daan wilde niet met zijn vader praten. Weken gingen voorbij. Erik bleef weg, sliep bij Saskia. Daan sloot zich op in zichzelf, zijn glimlach verdwenen. Ik probeerde sterk te zijn, voor hem, voor mezelf. Maar elke avond als het huis stil werd, voelde ik de leegte als een koude wind door de kamers trekken.

Op een dag vond ik Daan in de tuin, starend naar de lucht. ‘Mam,’ zei hij zacht, ‘denk je dat papa ooit nog terugkomt?’

Ik wist het antwoord niet. ‘Misschien,’ zei ik. ‘Maar wat er ook gebeurt, wij komen hier samen doorheen.’

Daan knikte, maar ik zag de twijfel in zijn ogen. De pijn van een kind dat te vroeg volwassen moest worden.

Nu, maanden later, probeer ik de scherven van ons leven bij elkaar te rapen. Erik woont bij Saskia, Daan en ik bouwen langzaam aan een nieuw ritme. Soms lacht hij weer, soms niet. Soms huil ik nog steeds als niemand het ziet.

Ik vraag me af: Had ik het kunnen voorkomen? Had ik beter moeten kijken, meer moeten praten? Of is dit gewoon hoe het leven soms loopt?

Wat zouden jullie doen als je in mijn schoenen stond? Kun je ooit echt verder na zo’n verraad? Of blijft er altijd iets stuk?