Een weekend bij oma: Toen kleine Bram smeekte om naar huis te mogen
‘Mama, mag ik alsjeblieft naar huis?’
Zijn stemmetje trilt door de telefoon, zo dun en breekbaar dat ik even niet weet wat ik moet zeggen. Ik kijk naar Mark, mijn man, die net een slok van zijn koffie neemt en zijn wenkbrauwen optrekt. Het is zaterdagochtend, acht uur, en we hadden ons voorgenomen eindelijk eens uit te slapen. Maar nu klinkt Bram, onze zesjarige zoon, alsof hij op het punt staat in tranen uit te barsten.
‘Brammetje, wat is er dan?’ probeer ik zo rustig mogelijk te vragen. Mijn moeder, zijn oma, woont in een klein dorpje in Friesland. We hadden gedacht dat het goed voor hem zou zijn: even weg uit de stad, frisse lucht, kippen voeren, slootje springen. En voor ons: eindelijk een weekend samen zonder kinderen. Maar nu klinkt hij alsof hij verdwaald is in een woestijn.
‘Ik wil gewoon naar huis. Het ruikt hier raar en oma snurkt heel hard. En ik mis mijn knuffelbeer.’
Ik voel een steek van schuld. Natuurlijk had ik zijn knuffelbeer moeten inpakken. Hoe kon ik dat vergeten? Mark legt zijn hand op mijn schouder. ‘Hij moet leren loslaten,’ fluistert hij. ‘Dit hoort erbij.’ Maar ik hoor alleen Brams snikken aan de andere kant van de lijn.
‘Lieverd, oma is er toch? En je zusje Lotte ook?’
‘Lotte wil alleen maar met de poes spelen. En oma zegt dat ik niet mag rennen in huis.’
Ik weet niet wat ik moet zeggen. Mijn moeder is streng, altijd geweest. Toen ik klein was, mocht ik ook nooit iets vies maken of te hard lachen aan tafel. Maar ze houdt van haar kleinkinderen, dat weet ik zeker.
‘Bram, luister eens,’ zegt Mark nu, terwijl hij de telefoon van me overneemt. ‘Het is maar één nachtje nog. Morgen komen we je halen en dan mag je alles vertellen wat je hebt meegemaakt.’
Ik hoor Bram zachtjes snikken. ‘Oké papa.’
Als we ophangen, blijft het stil in huis. De stilte die we zo graag wilden, voelt nu leeg en koud. Ik kijk naar de lege ontbijttafel en mis zelfs het gekibbel tussen Bram en Lotte over wie de laatste boterham met hagelslag krijgt.
‘Weet je nog hoe wij vroeger logeerden bij jouw moeder?’ vraagt Mark ineens. ‘Jij vond het ook altijd vreselijk.’
‘Ja,’ zeg ik zacht. ‘Maar ik dacht dat het anders zou zijn voor Bram.’
De rest van de dag probeer ik mezelf af te leiden met klusjes in huis. Mark gaat boodschappen doen en ik vouw de was op, maar telkens dwalen mijn gedachten af naar Bram. Zou hij nu buiten spelen? Of zit hij stilletjes op de bank, zoals ik vroeger deed?
’s Avonds belt mijn moeder. ‘Hij heeft bijna niets gegeten,’ zegt ze zonder omhaal. ‘En hij wil niet slapen zonder zijn beer.’
‘Mam, kun je hem misschien jouw oude sjaal geven? Die vond hij altijd lekker ruiken.’
Mijn moeder zucht hoorbaar. ‘Ik probeer het wel.’
Als ik ophang, voel ik tranen prikken achter mijn ogen. Waarom voelt dit als falen? Is het zo erg dat mijn kind niet zonder mij kan slapen? Of is het juist erg dat ik hem niet los kan laten?
Die nacht slaap ik slecht. Ik droom dat Bram verdwaald is in een donker bos en roept om mij, maar ik kan hem niet vinden. Als ik wakker schrik, is het nog donker buiten.
De volgende ochtend rijden we vroeg naar Friesland. Mark probeert luchtig te doen: ‘Misschien wil hij straks helemaal niet meer mee naar huis!’ Maar ik voel mijn hart bonzen in mijn keel.
Als we aankomen bij het huis van mijn moeder, zie ik Bram voor het raam staan met zijn gezichtje tegen het glas gedrukt. Zodra hij ons ziet, rent hij naar buiten en vliegt in mijn armen.
‘Mama!’
Hij klampt zich aan me vast alsof hij me nooit meer los wil laten. Ik voel zijn warme wang tegen mijn nek en ruik de geur van gras en modder aan zijn jas.
‘Heb je het heel erg gemist?’ fluister ik.
Hij knikt zonder iets te zeggen.
Mijn moeder komt naar buiten met Lotte aan haar hand. Lotte straalt: ‘Ik heb met poes gespeeld en eieren gezocht!’
Bram kijkt haar boos aan. ‘Jij was er nooit voor mij.’
Lotte haalt haar schouders op en draait zich om.
Mijn moeder kijkt me aan met die blik die alles zegt: zie je wel, kinderen zijn gewoon verschillend.
In de auto terug naar huis zwijgt Bram. Pas als we bijna thuis zijn, zegt hij zachtjes: ‘Mama?’
‘Ja lieverd?’
‘Mag ik volgende keer gewoon thuis blijven?’
Ik knik en pak zijn hand vast.
Thuis aangekomen rent Bram meteen naar zijn kamer en pakt zijn knuffelbeer uit bed. Hij drukt hem stevig tegen zich aan en zucht diep.
Mark komt naast me staan in de gang. ‘Misschien hebben we hem te snel losgelaten,’ zegt hij zacht.
Ik denk aan vroeger, aan hoe vaak ik me onbegrepen voelde bij mijn moeder thuis. Aan hoe streng ze was, hoe weinig ruimte er was voor zachtheid of angst.
Die avond zitten we samen op de bank terwijl Bram tussen ons in ligt met zijn beer stevig vastgeklemd. Ik voel me schuldig dat ik hem heb laten gaan terwijl hij er nog niet klaar voor was.
‘Mama?’ vraagt Bram ineens.
‘Ja?’
‘Ben je boos dat ik niet bij oma wilde blijven?’
Ik schud mijn hoofd en trek hem dichter tegen me aan. ‘Nee lieverd, helemaal niet.’
Hij kijkt me aan met grote ogen. ‘Soms ben ik gewoon bang als jij er niet bent.’
Ik slik en aai over zijn haar. ‘Dat mag ook, Brammetje.’
Mark legt zijn arm om ons heen en zegt: ‘Weet je wat? Volgende keer doen we gewoon iets leuks met z’n allen.’
Bram glimlacht eindelijk weer een beetje.
Later die avond lig ik wakker in bed en denk na over alles wat er gebeurd is. Hebben we gefaald als ouders omdat ons kind niet zonder ons kan slapen? Of is het juist liefde die hem zo kwetsbaar maakt?
Misschien is ouderschap wel precies dit: steeds opnieuw zoeken naar balans tussen loslaten en vasthouden. Hoe weten jullie wanneer je moet ingrijpen of juist moet laten gaan? Herkennen jullie deze worsteling ook?