Een jaar zonder bezoek, één telefoontje en het geheim van mijn schoonvader: Wat zat er écht achter zijn plotselinge komst?

‘Waarom nu, pap? Waarom na al die tijd?’ Kasia’s stem trilt als ze haar telefoon neerlegt. Ik kijk haar aan, zoekend naar antwoorden in haar ogen, maar ze kijkt weg, haar blik gefixeerd op het vergeelde behang van onze kleine huurflat in Utrecht.

Het is precies een jaar geleden dat we haar vader, Henk van der Meer, voor het laatst zagen. Een jaar van stilte, van niet beantwoorde berichten en verjaardagen die ongemakkelijk voorbijgingen. En nu, uit het niets, belt hij. Of hij morgen mag langskomen. Geen uitleg, geen excuses. Alleen: ‘Ik moet jullie spreken.’

‘Misschien wil hij gewoon weten hoe het met ons gaat,’ probeer ik, maar zelfs ik geloof het niet. Henk was nooit de warme, betrokken vader. Sinds Kasia’s moeder overleed, is hij alleen maar afstandelijker geworden. Toch voel ik een steek van hoop – misschien komt hij met goed nieuws. Misschien…

Die nacht slaap ik nauwelijks. Ik hoor Kasia zachtjes huilen in het donker. Ik wil haar troosten, maar tussen ons hangt iets onuitgesprokens. We zijn moe van het vechten – tegen de huurprijzen die blijven stijgen, tegen de eindeloze zoektocht naar een betaalbare koopwoning, tegen de onzekerheid of we ooit een gezin kunnen stichten in deze stad.

De volgende ochtend staat Henk voor de deur. Zijn gezicht is grauw, ouder dan ik me herinner. Hij ruikt naar sigarettenrook en regen. ‘Mag ik binnenkomen?’ vraagt hij zonder omhaal.

We zitten aan de keukentafel. Henk kijkt naar zijn handen, draait zijn trouwring om zijn vinger. ‘Ik zal maar meteen met de deur in huis vallen,’ zegt hij uiteindelijk. ‘Ik heb hulp nodig.’

Kasia’s ogen schieten vuur. ‘Nu pas? Waar was je toen wij hulp nodig hadden? Toen mama ziek was? Toen wij bijna op straat stonden?’

Henk slikt zichtbaar. ‘Ik weet dat ik fouten heb gemaakt. Maar geloof me, dit is belangrijk.’

Er valt een stilte die alleen wordt doorbroken door het getik van de regen tegen het raam. Ik voel de spanning in de kamer groeien.

‘Wat is er aan de hand?’ vraag ik voorzichtig.

Henk kijkt me aan, zijn blik doordringend. ‘Ik heb schulden,’ zegt hij zacht. ‘Grote schulden. En als ik ze niet snel aflos…’ Hij laat de zin hangen.

Kasia slaat haar hand voor haar mond. ‘Hoe dan? Je hebt altijd zo zuinig geleefd!’

‘Na jullie moeder… Ik kon het niet meer aan. Ben gaan gokken. Eerst klein, toen steeds meer. Nu staat er iemand op de stoep die zijn geld terug wil.’

Ik voel woede opborrelen, maar ook medelijden. Dit is niet de trotse man die ik kende – dit is iemand die gebroken is door verdriet en spijt.

‘En wat verwacht je van ons?’ vraag ik scherp.

Henk kijkt naar Kasia. ‘Ik weet dat jullie het niet breed hebben. Maar misschien… misschien kunnen jullie me helpen met een lening? Of…’

Kasia schudt haar hoofd. ‘We hebben zelf niks! We sparen al jaren voor een huis en komen amper rond!’

Henk knikt langzaam, alsof hij dit antwoord al had verwacht.

‘Er is nog iets,’ zegt hij dan zachtjes. ‘Iets wat ik jullie moet vertellen.’

Mijn hart slaat over. Wat kan er nog erger zijn dan dit?

‘Voordat je moeder stierf… heeft ze iets voor jullie achtergelaten. Een spaarrekening, op naam van Kasia. Maar ik… ik heb die rekening leeggehaald na haar dood.’

Kasia’s gezicht vertrekt van ongeloof en pijn. ‘Je hebt ons spaargeld gestolen?’

Henk knikt beschaamd.

De kamer draait om me heen. Alles waar we zo hard voor hebben gewerkt – onze dromen van een eigen huis, een toekomst samen – gestolen door de man die ons had moeten beschermen.

‘Waarom vertel je dit nu pas?’ fluistert Kasia.

‘Omdat ik niet meer kan leven met deze leugen,’ zegt Henk gebroken.

Er volgt een lange stilte waarin niemand iets durft te zeggen.

Die avond zitten Kasia en ik zwijgend naast elkaar op de bank. Haar tranen zijn opgedroogd, maar haar blik is leeg.

‘Wat moeten we doen?’ vraag ik uiteindelijk.

‘Ik weet het niet,’ zegt ze zacht. ‘Hij is mijn vader… Maar hoe kan ik hem ooit nog vertrouwen?’

De dagen daarna verandert alles tussen ons. Kasia praat nauwelijks nog met mij of met haar vader, die tijdelijk bij ons logeert omdat hij nergens anders heen kan. De spanning in huis is om te snijden.

Op een avond hoor ik Henk zachtjes praten aan de telefoon in de keuken.

‘Nee, ik heb het geld nog niet… Ja, ik weet wat er op het spel staat… Geef me nog één week.’

Als hij me ziet staan, schrikt hij zichtbaar.

‘Wie was dat?’ vraag ik.

‘Niemand,’ mompelt hij.

Maar ik weet genoeg: Henk zit dieper in de problemen dan hij ons wil laten geloven.

De volgende dag word ik gebeld door mijn baas: of ik bereid ben om extra uren te draaien op kantoor – nachtdiensten, zwaar werk, maar dubbel betaald.

Ik kijk naar Kasia, die zwijgend haar koffie roert aan tafel.

‘Misschien moeten we hem toch helpen,’ zeg ik aarzelend.

Ze kijkt me aan met rode ogen. ‘En wat als hij weer liegt? Wat als we alles kwijtraken?’

‘Hij is familie,’ zeg ik zacht.

Ze zucht diep en knikt dan langzaam.

Die week werk ik tot ik erbij neerval. Elke euro die we kunnen missen, geef ik aan Henk – tegen beter weten in misschien, maar wat moet je anders als familie?

Op een avond komt Henk thuis met blauwe plekken op zijn gezicht.

‘Wat is er gebeurd?’ roep ik geschrokken.

Hij ontwijkt mijn blik. ‘Laat maar.’

Maar Kasia laat niet los. ‘Wie heeft dit gedaan? Was het vanwege het geld?’

Henk barst in tranen uit en bekent eindelijk alles: de man aan wie hij geld schuldig is, dreigt hem iets aan te doen als hij niet snel betaalt.

Kasia belt direct de politie – genoeg is genoeg. Ze vertellen ons dat we voorzichtig moeten zijn en bieden Henk bescherming aan zolang het onderzoek loopt.

De weken daarna zijn een waas van angst en onzekerheid. We slapen slecht, schrikken bij elk geluid op de gang.

Langzaam groeit er iets tussen Kasia en mij – geen vertrouwen in Henk, maar wel in elkaar. We beseffen dat we samen sterker zijn dan we dachten.

Uiteindelijk wordt Henk’s schuldeiser opgepakt en krijgt Henk hulp bij zijn gokverslaving via de gemeente Utrecht. Het spaargeld is weg – dat krijgen we nooit meer terug – maar er komt ruimte voor vergeving.

Op een dag zitten we samen aan tafel – Henk, Kasia en ik – en praten voor het eerst eerlijk over alles wat er gebeurd is.

‘Ik weet niet of ik je ooit helemaal kan vergeven,’ zegt Kasia tegen haar vader, ‘maar ik wil het proberen.’

Henk knikt dankbaar en pakt haar hand vast.

Als ik later alleen op het balkon sta en uitkijk over de stad die nooit slaapt, vraag ik me af: Hoeveel kan een mens dragen voordat hij breekt? En wat betekent familie als vertrouwen voorgoed beschadigd lijkt?