De Zomer Waarin Mijn Zoon Mij Liet Vallen
‘Mam, kun je alsjeblieft niet steeds zo langzaam lopen? We moeten de boot halen!’
De woorden van Nathan snijden onverwacht diep. Ik sta stil op de kade van Harlingen, mijn koffer in mijn hand, terwijl mijn schoondochter Sanne haar ogen afwendt. Mijn kleinzoon Bram, tien jaar oud, kijkt me vragend aan. ‘Oma, kom nou!’ roept hij, maar zijn stem klinkt niet ongeduldig, eerder bezorgd. Ik slik en probeer mijn tranen weg te slikken. Dit was niet hoe ik me onze vakantie had voorgesteld.
Toen Nathan me drie weken geleden belde met het voorstel om samen naar Terschelling te gaan, voelde ik me vereerd. ‘Mam, je hoeft je nergens zorgen over te maken,’ zei hij. ‘Wij regelen alles. Jij hoeft alleen maar te genieten.’ Het klonk als een droom: een week met mijn zoon en zijn gezin, samen op het eiland waar we vroeger met zijn vader kampeerden. Maar nu, op deze grijze ochtend, voel ik me vooral een last.
‘Laat haar maar even,’ hoor ik Sanne zachtjes tegen Nathan zeggen. ‘Ze doet haar best.’
Nathan zucht. ‘We missen straks de boot. Dan kunnen we weer een uur wachten.’
Ik voel hoe mijn wangen rood worden. Waarom ben ik zo traag? Waarom kan ik niet gewoon mee in hun tempo? Ik probeer mijn pas te versnellen, maar mijn knie protesteert. De afgelopen maanden is het allemaal wat moeizamer gegaan, maar dat durf ik niet te zeggen. Ik wil niet klagen.
Op de boot zit ik alleen aan een tafeltje bij het raam. Bram komt even bij me zitten en legt zijn hand op de mijne. ‘Oma, straks gaan we fietsen huren! Ga je mee?’
Ik glimlach flauwtjes. ‘Misschien wel, lieverd.’ Maar ik weet nu al dat ik hun tempo niet kan bijhouden.
De eerste dagen op Terschelling verlopen stroef. Nathan en Sanne hebben een strak schema: fietsen naar het strand, wandelen door de duinen, een dagje naar het wrakkenmuseum. Ik probeer mee te doen, maar merk dat ik steeds vaker achterblijf in het vakantiehuisje. ‘Mam, wil je niet mee?’ vraagt Nathan dan met een lichte irritatie in zijn stem.
‘Ik blijf vandaag even hier,’ zeg ik dan zachtjes. ‘Ik ben een beetje moe.’
Op een avond zitten we met z’n allen aan tafel. Sanne heeft pasta gemaakt en Bram vertelt enthousiast over de zeehonden die hij heeft gezien. Ik probeer deel te nemen aan het gesprek, maar voel me buitengesloten. Nathan praat vooral met Sanne over werk en hun vrienden in Utrecht.
Na het eten ruim ik de tafel af. Sanne protesteert: ‘Laat maar, Ella, jij bent onze gast!’ Maar Nathan zegt niets. Hij kijkt op zijn telefoon.
Later die avond hoor ik Nathan en Sanne fluisteren in de keuken.
‘Ze is zo stil,’ zegt Sanne.
‘Ja, ze lijkt nergens zin in te hebben,’ antwoordt Nathan.
‘Misschien voelt ze zich niet op haar gemak.’
‘Ze moet gewoon wat meer haar best doen om erbij te horen.’
Ik voel me alsof ik door het raam naar binnen kijk bij mijn eigen familie.
Op woensdag besluit ik zelf een wandeling te maken naar het dorpje West-Terschelling. De lucht is zwaar van regen en mijn jas is eigenlijk niet warm genoeg, maar ik wil even alleen zijn. In een klein café bestel ik koffie en appeltaart. Terwijl ik uit het raam staar naar de voorbijgangers, denk ik terug aan vroeger: hoe Nathan als kleine jongen altijd mijn hand vasthield als we samen wandelden. Hoe hij lachte om de zeehonden en schelpen verzamelde voor zijn vader.
Nu lijkt hij zo ver weg.
Als ik terugkom bij het huisje is het stil. Op tafel ligt een briefje: ‘We zijn naar het strand. Eten staat in de koelkast.’
Ik warm de soep op en eet alleen aan tafel. Mijn telefoon trilt: een berichtje van mijn zus Marijke.
‘Hoe is het daar?’
Ik typ: ‘Niet zoals gehoopt.’
Die avond barst de bom.
Nathan komt binnen terwijl ik de afwas doe.
‘Mam, kunnen we even praten?’
Ik knik.
Hij zucht diep en gaat tegenover me zitten.
‘Kijk… Ik had gehoopt dat deze vakantie leuk zou zijn voor iedereen. Maar het lijkt alsof je niet echt wilt meedoen.’
Ik voel hoe mijn keel dichtknijpt.
‘Nathan… Ik doe mijn best. Maar alles gaat zo snel en…’
Hij onderbreekt me.
‘Je hoeft niet alles te doen, maar je bent zo afstandelijk. Het voelt alsof je er niet bij wilt horen.’
Ik kijk hem aan en zie ineens niet meer de volwassen man tegenover me, maar het jongetje dat altijd bij me op schoot kroop als hij verdrietig was.
‘Nathan… Ik wil niets liever dan erbij horen. Maar soms voel ik me gewoon… overbodig.’
Hij kijkt weg.
‘We hebben je uitgenodigd omdat we dachten dat je het leuk zou vinden.’
‘Dat vind ik ook,’ fluister ik. ‘Maar misschien had ik eerlijker moeten zijn over hoe moe ik soms ben.’
Sanne komt binnen en legt haar hand op mijn schouder.
‘Ella, we willen echt dat je erbij bent. Misschien moeten we gewoon wat rustiger aan doen?’
De rest van de week proberen we het anders te doen. We maken kortere uitstapjes en drinken samen koffie op het terras van het dorp. Bram laat me zijn schelpen zien en we lachen samen om zijn verhalen.
Maar iets is veranderd. Er hangt een ongemakkelijke stilte tussen mij en Nathan die er eerst niet was.
Op de laatste avond zitten we samen op het strand en kijken naar de zonsondergang.
‘Mam,’ zegt Nathan zachtjes, ‘het spijt me dat ik zo ongeduldig was.’
Ik knik alleen maar; woorden schieten tekort.
Als we terugrijden naar huis voel ik me leeg. De vakantie die begon met zoveel belofte eindigt met een gevoel van verlies dat dieper gaat dan alleen deze week op Terschelling.
Thuis pak ik mijn koffer uit en vind tussen mijn kleren een schelp die Bram stiekem heeft verstopt met een briefje: ‘Voor oma, omdat jij altijd luistert.’
Ik huil om wat verloren is gegaan en om wat misschien nog te herstellen valt.
Was dit de prijs van ouder worden? Dat je langzaam onzichtbaar wordt voor degenen van wie je het meest houdt?
Of is er nog hoop dat we elkaar weer echt kunnen vinden?
Wat denken jullie – hoe vind je opnieuw verbinding met familie als alles veranderd lijkt?