De verloren waarheid: het verhaal van een moeder die haar zoon niet kende
‘Mevrouw Van Dijk?’ Haar stem trilt, haar natte haren plakken aan haar wangen. Ik staar haar aan, de voordeur nog half dicht. ‘Wie ben jij?’ vraag ik, mijn stem schor van het onverwachte bezoek. Ze slikt. ‘Ik ben Sophie. De vriendin van Thomas.’
Thomas. Mijn zoon. Mijn verdwenen zoon. Het is alsof haar woorden de lucht uit mijn longen zuigen. Ik voel mijn knieën zwak worden, maar ik dwing mezelf rechtop te blijven staan. ‘Kom binnen,’ zeg ik uiteindelijk, terwijl ik ruimte maak in de deuropening. De regen slaat tegen het raam als ik haar jas aanneem en haar naar de woonkamer leid.
Ze kijkt nerveus om zich heen, haar ogen blijven hangen op de foto’s op de schouw. Thomas als kleine jongen, Thomas met zijn zusje Emma, Thomas met mij – altijd lachend, altijd op afstand. ‘Wanneer heeft u hem voor het laatst gezien?’ vraagt ze zacht.
Ik slik. ‘Drie maanden geleden. Hij kwam thuis voor het avondeten, maar hij zei nauwelijks iets. Zoals altijd eigenlijk.’ Mijn stem breekt. ‘En daarna… niets meer.’
Sophie knikt langzaam. ‘Hij heeft me nooit veel verteld over thuis. Maar hij… hij was niet gelukkig, mevrouw Van Dijk.’
De woorden snijden als messen door mijn borst. Niet gelukkig? Hoe kan dat? Ik heb altijd mijn best gedaan – toch? Of misschien… misschien heb ik hem nooit echt gevraagd hoe het met hem ging. Altijd druk met werk, met Emma’s problemen, met de eindeloze ruzies tussen mij en zijn vader.
‘Waarom ben je hier?’ vraag ik, iets harder dan ik bedoel.
Ze kijkt me recht aan, haar ogen rood van het huilen. ‘Omdat ik denk dat u recht heeft op de waarheid. En omdat ik bang ben dat Thomas iets is overkomen.’
Mijn handen beginnen te trillen. Ik probeer me te herinneren wanneer ik voor het laatst écht met Thomas heb gepraat. Niet over school, niet over zijn kamer opruimen, maar écht – over zijn dromen, zijn angsten, zijn leven. Het lukt me niet.
‘Weet je waar hij is?’ fluister ik.
Ze schudt haar hoofd. ‘Nee. Maar ik weet wel dat hij weg wilde. Hij zei dat hij zich hier gevangen voelde.’
Ik voel een golf van schaamte over me heen spoelen. Gevangen? In zijn eigen huis? Hoe heb ik dit niet gezien?
De klok tikt luid in de stilte die volgt. Sophie kijkt naar haar handen, draait zenuwachtig aan een ringetje om haar vinger.
‘Weet u waarom hij zo stil was?’ vraagt ze opeens.
Ik schud mijn hoofd. ‘Hij was altijd zo… gesloten. Sinds zijn vader en ik uit elkaar zijn gegaan is hij veranderd.’
Sophie knikt begrijpend. ‘Hij voelde zich verantwoordelijk voor alles wat misging. Hij dacht dat het zijn schuld was dat jullie uit elkaar gingen.’
Mijn hart breekt opnieuw. ‘Dat is niet waar…’ fluister ik.
‘Dat weet ik,’ zegt ze zacht. ‘Maar hij geloofde het wel.’
Ik denk terug aan die avonden vol ruzie, geschreeuw achter gesloten deuren terwijl Thomas en Emma boven zaten te luisteren. Hoe vaak heb ik hem daarna genegeerd, omdat ik te moe was om te praten? Hoe vaak heb ik gedacht: “Hij redt zich wel”?
‘Heeft hij ooit gezegd waar hij naartoe wilde?’ vraag ik.
Sophie aarzelt even, dan haalt ze diep adem. ‘Hij sprak vaak over Rotterdam. Over een nieuw begin, ver weg van alles hier in Amersfoort.’
Ik voel tranen prikken achter mijn ogen. Rotterdam – de stad waar ik zelf ooit wilde studeren, voordat het leven anders liep.
‘Waarom vertel je me dit nu pas?’ vraag ik, mijn stem schor.
Ze kijkt me aan met een mengeling van angst en vastberadenheid. ‘Omdat ik hoopte dat hij terug zou komen. Maar nu… nu ben ik bang dat er iets ergs is gebeurd.’
De kamer voelt plotseling ijskoud aan. Ik staar naar de foto’s op de schouw en vraag me af wie die jongen eigenlijk was die daar zo vrolijk lacht.
Emma komt binnen, haar gezicht bleek van schrik als ze Sophie ziet zitten. ‘Wat doe jij hier?’ snauwt ze.
‘Emma!’ roep ik uit, maar Sophie steekt haar hand op.
‘Ik wil alleen helpen,’ zegt ze zacht.
Emma draait zich naar mij toe, haar ogen vol woede en verdriet. ‘Dit is jouw schuld!’ gilt ze opeens. ‘Als jij niet altijd zo afstandelijk was geweest…’
‘Emma!’ probeer ik weer, maar ze stormt de trap op en slaat de deur dicht.
Sophie kijkt me aan met medelijden in haar ogen. ‘Het spijt me,’ fluistert ze.
Ik schud mijn hoofd. ‘Nee… het spijt míj.’
De rest van de avond zitten we samen in stilte, luisterend naar het getik van de regen en het zachte snikken van Emma boven.
De dagen daarna veranderen in een waas van telefoontjes naar politie en ziekenhuizen, eindeloze gesprekken met Sophie en Emma die me ontwijkt alsof ik lucht ben.
Op een avond zit ik alleen aan tafel als mijn ex-man, Pieter, ineens voor de deur staat. Zijn gezicht is grauw, zijn ogen rood door slaapgebrek.
‘Heb je iets gehoord?’ vraagt hij zonder omhaal.
Ik schud mijn hoofd en voel hoe oude woede weer opborrelt. ‘Waar was jij al die tijd?’ bijt ik hem toe.
Hij zucht diep. ‘Ik wist niet wat ik moest doen…’
‘Je had er moeten zijn! Voor Thomas! Voor Emma! Voor mij!’ Mijn stem trilt van woede en verdriet.
Pieter slaat zijn ogen neer. ‘Ik weet het…’
We zitten samen in stilte, twee vreemden in hetzelfde huis waar we ooit samen lachten om onze kinderen.
De dagen worden weken. De politie vindt geen spoor van Thomas in Rotterdam of ergens anders. Sophie blijft komen; soms slapen we samen op de bank omdat geen van ons alleen wil zijn met haar gedachten.
Op een ochtend vind ik een briefje op Thomas’ kamer – verstopt achter een stapel boeken die ik nooit eerder had aangeraakt:
‘Mam,
Sorry dat ik weg ben gegaan zonder iets te zeggen. Ik kon het hier niet meer aan – al die ruzies, al dat zwijgen. Ik hou van jullie, echt waar, maar ik moet mezelf vinden voordat ik kan terugkomen.
Thomas’
Mijn handen beven als ik het briefje lees; tranen vallen op het papier en vervagen zijn handschrift.
Sophie leest mee over mijn schouder en slaat haar armen om me heen.
‘Hij leeft nog,’ fluistert ze hoopvol.
Maar ergens diep vanbinnen weet ik dat niets ooit meer hetzelfde zal zijn – zelfs als Thomas morgen weer voor de deur zou staan.
Emma komt langzaam naar beneden en gaat tegenover me zitten aan tafel. Haar ogen zijn rood van het huilen.
‘Mam…’ begint ze aarzelend. ‘Waarom praten we nooit echt met elkaar?’
Ik kijk haar aan en voel hoe alles wat ik jarenlang heb weggestopt naar boven komt – alle angsten, alle spijt, alle liefde die nooit werd uitgesproken.
‘Omdat ik bang was,’ geef ik toe. ‘Bang om te falen als moeder.’
Ze pakt mijn hand vast en knijpt erin.
‘Misschien kunnen we opnieuw beginnen,’ zegt ze zacht.
En voor het eerst in maanden voel ik een sprankje hoop tussen alle pijn en onzekerheid.
’s Nachts lig ik wakker en vraag me af: hoeveel weten we eigenlijk echt van de mensen die we het meest liefhebben? En hoeveel tijd hebben we nog om het goed te maken?