De verloren waarheid: het verhaal van een moeder die haar zoon niet kende

‘Mevrouw Van Dijk? Mag ik… mag ik even binnenkomen?’

De stem trilt. Ik open de voordeur nog verder en kijk naar het meisje dat in de stromende regen voor mijn huis staat. Haar blonde haar plakt aan haar wangen, haar ogen zijn rood van het huilen. Ze houdt een natte jas om zich heen geklemd. Het is half tien ’s avonds, de straat is verlaten. Mijn hart slaat over.

‘Wie ben jij?’ vraag ik, terwijl ik haar onderzoekend aankijk.

‘Ik ben… ik ben Sophie. De vriendin van Thomas.’

Mijn benen voelen ineens slap. Thomas. Mijn zoon. Mijn enige kind, die nu al drie weken vermist is. De politie belt af en toe, vrienden komen langs met bloemen en kaarten, maar niemand weet waar hij is. En nu staat dit meisje hier, die ik nog nooit heb gezien.

‘Kom binnen,’ zeg ik zacht, en ik doe een stap opzij.

Sophie stapt aarzelend over de drempel. In de gang ruikt het naar natte hond en oude jassen. Ik neem haar jas aan, hang hem op en leid haar naar de woonkamer. Ze gaat op het puntje van de bank zitten, haar handen in elkaar gevouwen.

‘Wil je thee?’ vraag ik automatisch.

Ze knikt, maar haar blik blijft op haar handen gericht. In de keuken hoor ik het water koken, mijn gedachten razen. Waarom heb ik haar nooit ontmoet? Waarom heeft Thomas haar nooit genoemd?

Als ik terugkom met twee mokken thee, kijkt ze me eindelijk aan. ‘Ik weet niet waar Thomas is,’ zegt ze zacht. ‘Maar ik denk dat hij in de problemen zit.’

Mijn hart krimpt samen. ‘Wat voor problemen?’

Ze slikt. ‘Hij… hij was bang. De laatste weken was hij zo gespannen. Hij zei dat hij iets had gedaan wat niet mocht, maar hij wilde me niet vertellen wat.’

Ik voel woede opkomen, maar ook schaamte. Waarom heb ik niets gemerkt? Waarom heb ik niet doorgevraagd als hij weer eens laat thuiskwam of zich opsloot op zijn kamer?

‘Heeft hij iets met drugs te maken?’ fluister ik.

Sophie schudt haar hoofd. ‘Nee… tenminste, dat denk ik niet. Maar hij kreeg rare telefoontjes. En vorige week… toen zei hij dat hij misschien weg moest.’

Ik leg mijn hand op haar arm. ‘Waarom kom je nu pas?’

Ze kijkt me aan met een blik vol schuldgevoel. ‘Ik dacht… misschien komt hij gewoon weer thuis. Maar nu ben ik bang dat er iets ergs is gebeurd.’

We zitten samen in stilte, terwijl de regen tegen de ramen tikt. Mijn gedachten dwalen af naar vroeger: Thomas als kleine jongen, lachend in het park, zijn handje in de mijne. Wanneer is dat veranderd? Wanneer is hij onbereikbaar geworden?

Mijn man, Erik, komt thuis van zijn nachtdienst in het ziekenhuis. Zijn gezicht betrekt als hij Sophie ziet zitten.

‘Wie is dit?’ vraagt hij kortaf.

‘Dit is Sophie,’ zeg ik. ‘De vriendin van Thomas.’

Erik knikt stijfjes en loopt naar de keuken zonder nog iets te zeggen. De spanning tussen ons is de laatste weken om te snijden. We praten nauwelijks nog met elkaar; ieder verwerkt het gemis op zijn eigen manier.

Die nacht lig ik wakker in bed naast Erik, die met zijn rug naar me toe ligt. Ik hoor zijn ademhaling, zwaar en onregelmatig.

‘Waarom heb jij nooit iets gemerkt?’ fluister ik in het donker.

Hij antwoordt niet, maar ik weet dat hij wakker is.

De volgende ochtend zit Sophie nog steeds aan onze keukentafel. Ze heeft amper geslapen; haar ogen zijn gezwollen.

‘Wil je blijven tot we iets weten?’ vraag ik voorzichtig.

Ze knikt dankbaar.

Dagen gaan voorbij. Sophie en ik zoeken samen naar aanwijzingen: we bellen vrienden van Thomas, doorzoeken zijn kamer, lezen oude berichten op zijn laptop. Ik vind foto’s van hem en Sophie samen in het Vondelpark, selfies bij het IJsselmeer, lachend op een festival in Utrecht. Waarom heeft hij mij nooit over haar verteld?

Op een avond vind ik in zijn bureaula een briefje: “Sorry mam, ik wilde je niet teleurstellen.” Mijn handen trillen als ik het lees.

Sophie kijkt over mijn schouder mee. ‘Hij voelde zich altijd schuldig,’ zegt ze zacht. ‘Omdat jullie zo veel van hem verwachtten.’

Ik voel tranen branden achter mijn ogen. Was ik te streng? Heb ik hem verstikt met mijn verwachtingen?

Erik reageert anders. Hij wordt boos als hij hoort over het briefje.

‘Dat slaat nergens op! We hebben hem alles gegeven! Hij had alles wat hij nodig had!’

‘Misschien was dat niet genoeg,’ zeg ik zacht.

Hij kijkt me aan met een blik vol onbegrip en woede.

De dagen worden weken. De politie vindt geen spoor van Thomas. Sophie blijft bij ons slapen; ze wordt bijna een dochter voor me. Samen huilen we om foto’s van vroeger, samen hopen we op nieuws.

Op een dag belt de politie: ze hebben Thomas gevonden in een opvanghuis in Rotterdam. Hij leeft, maar is verward en wil niemand zien.

Mijn hart bonkt in mijn keel als we naar Rotterdam rijden. Sophie houdt mijn hand vast in de auto; Erik zwijgt.

In het opvanghuis zit Thomas op een plastic stoel bij het raam. Zijn haar is langer geworden, zijn gezicht magerder.

‘Mam…’ zegt hij schor als hij me ziet.

Ik ren naar hem toe en sla mijn armen om hem heen. Hij ruikt naar rook en zweet, maar het kan me niets schelen.

‘Waarom ben je weggegaan?’ fluister ik.

Hij kijkt weg. ‘Ik kon het niet meer aan… al die verwachtingen… al dat zwijgen thuis.’

Erik staat stijfjes naast ons, zijn vuisten gebald.

‘Je had gewoon moeten praten!’ roept hij uit.

Thomas schudt zijn hoofd. ‘Jullie praten nooit echt met elkaar! Altijd alleen maar doen alsof alles goed gaat!’

Het is alsof er een bom barst in die kleine kamer. Jaren van stiltes en onuitgesproken woorden komen los.

Sophie huilt zachtjes; ik probeer Thomas’ hand vast te houden, maar hij trekt zich terug.

‘Ik wil even alleen zijn,’ zegt hij zacht.

Buiten regent het nog steeds als we terug naar huis rijden. In de auto is het stil; alleen het geluid van de ruitenwissers vult de ruimte.

Thuis probeer ik te slapen, maar de woorden van Thomas blijven door mijn hoofd malen: “Al dat zwijgen thuis.”

De dagen daarna probeer ik contact te houden met Thomas via de maatschappelijk werker van het opvanghuis. Soms stuurt hij een kort berichtje: “Het gaat wel.” Of: “Ik heb tijd nodig.”

Sophie blijft nog een paar weken bij ons wonen voordat ze teruggaat naar haar ouders in Groningen. Op de dag van haar vertrek omhelst ze me stevig.

‘Dank u wel voor alles,’ fluistert ze.

‘Jij ook bedankt,’ zeg ik met tranen in mijn ogen.

Erik en ik zitten ’s avonds samen aan tafel met twee koppen thee tussen ons in.

‘We moeten praten,’ zeg ik eindelijk.

Hij knikt langzaam.

We praten urenlang over alles wat er misging: over onze angsten, onze verwachtingen, onze stiltes. Het is pijnlijk en moeilijk, maar ergens voel ik dat er iets verandert tussen ons.

Maanden later komt Thomas voorzichtig weer thuis voor een etentje. Hij praat weinig, maar blijft langer dan verwacht. We lachen om oude herinneringen; we huilen om wat verloren is gegaan.

Soms vraag ik me af of we ooit echt zullen begrijpen wat er gebeurd is – of we ooit weer helemaal gezin zullen zijn zoals vroeger.

Maar misschien hoeft dat niet meer; misschien is eerlijkheid belangrijker dan perfectie.

Hebben jullie ooit zo’n stilte gevoeld in je gezin? Wat zou jij doen als je kind ineens onbereikbaar werd?