De storm tussen ons: Waarom ik nooit meer met mijn schoonfamilie op vakantie wil
‘Moet je nou alweer zo moeilijk doen, Marieke?’ De stem van mijn schoonmoeder, Ans, snijdt door de keuken als een mes. Ik sta met trillende handen de vaatwasser uit te ruimen in het vakantiehuisje in Renesse. Buiten tikt de regen tegen het raam, binnen hangt de spanning als een zware mist. Mijn man, Jeroen, kijkt me niet aan. Hij staart naar zijn telefoon, alsof hij zich kan verstoppen in het scherm.
‘Ik vraag alleen of we misschien een dagje iets voor onszelf kunnen doen,’ probeer ik zachtjes. Mijn stem klinkt schor. ‘We zijn hier nu al vijf dagen en—’
‘En je vindt het weer niet goed genoeg,’ onderbreekt Ans me. Haar ogen priemen in de mijne. ‘Het is altijd wat met jou. Wij proberen er wat van te maken en jij…’ Ze schudt haar hoofd en draait zich om naar haar dochter, mijn schoonzusje Sanne, die samenzweerderig haar wenkbrauwen optrekt.
Ik voel me weer dat meisje van vroeger, dat altijd probeerde erbij te horen maar nooit helemaal lukte. Alleen nu ben ik volwassen, getrouwd, moeder van twee kinderen en nog steeds niet goed genoeg.
Jeroen zucht en staat op. ‘Laat maar, mam. We kunnen best een dagje iets anders doen.’
‘Jij kiest altijd haar kant,’ sist Ans. ‘Je weet hoe belangrijk deze vakantie voor ons is. Je vader is ziek, misschien is dit wel de laatste keer dat we samen zijn.’
Het schuldgevoel slaat als een golf over me heen. Jeroens vader, Henk, zit zwijgend aan tafel. Hij roert in zijn koffie, zijn handen trillen licht. Ik weet dat hij ziek is, dat deze vakantie speciaal voor hem is. Maar niemand vraagt zich af hoe ik me voel.
Die avond lig ik wakker in het smalle bed naast Jeroen. De kinderen slapen in het stapelbed aan de andere kant van de kamer. Jeroen draait zich naar me toe.
‘Kun je niet gewoon even je best doen?’ fluistert hij. ‘Voor mijn ouders? Voor mij?’
Ik slik. ‘Ik doe mijn best, Jeroen. Maar ik voel me hier zo… alleen.’
Hij zucht weer. ‘Het is maar een week.’
Maar een week. Een week waarin elke dag voelt als een marathon.
De volgende ochtend regent het nog steeds. We zouden naar het strand gaan, maar Ans beslist dat we dan maar met z’n allen naar het zwembad moeten. ‘Dat is gezellig!’ roept ze opgewekt, terwijl ze de kinderen in hun zwemkleding hijst.
In het zwembad probeer ik te lachen om de grapjes van Sanne en haar man Bart, maar alles voelt geforceerd. Mijn dochtertje Noor huilt omdat ze haar zwembandjes niet wil omdoen. Mijn zoon Daan springt zonder te kijken van de kant en ik moet hem uit het water vissen terwijl Bart lacht: ‘Tja, dat heb je met die moeders van tegenwoordig.’
’s Avonds aan tafel barst de bom. Ans vindt dat ik te weinig help in het huishouden. Sanne klaagt dat ik altijd zo stil ben en nooit eens écht meedoe. Bart zegt dat ik te veel pieker en dat ik alles veel te serieus neem.
‘Misschien moet je gewoon wat meer genieten,’ zegt Sanne met haar perfecte glimlach.
Ik voel tranen branden achter mijn ogen. Niemand ziet hoe hard ik mijn best doe om niet te breken.
Na het eten loop ik naar buiten, de regen in. Ik adem diep in, ruik het natte gras en de zee in de verte. Mijn telefoon trilt in mijn zak: een berichtje van mijn moeder.
‘Hoe gaat het daar?’
Ik typ: ‘Gaat wel.’
Maar eigenlijk wil ik schreeuwen: Ik wil naar huis! Ik wil mezelf weer zijn!
Die nacht droom ik dat ik verdwaal op het strand. De zee is wild, de lucht donkergrijs. Ik roep om hulp maar niemand hoort me.
Op dag zes word ik wakker met hoofdpijn. Noor heeft koorts en huilt om haar knuffel die we thuis zijn vergeten. Ik probeer haar te troosten terwijl Ans moppert dat kinderen tegenwoordig niks meer kunnen hebben.
Jeroen is nergens te bekennen. Als ik hem eindelijk vind, zit hij buiten met Bart te praten over voetbal.
‘Kun je me even helpen?’ vraag ik zachtjes.
Hij kijkt geïrriteerd op. ‘Kun je niet één ding zelf oplossen?’
Ik voel iets in mij breken.
Die avond pak ik mijn tas en loop naar het strand. De lucht is opgeklaard, de zon zakt langzaam achter de duinen. Ik ga zitten in het zand en laat de tranen eindelijk stromen.
Na een tijdje hoor ik voetstappen achter me.
‘Marieke?’ Het is Henk, Jeroens vader.
Ik veeg snel mijn wangen droog.
‘Mag ik erbij komen zitten?’ vraagt hij zacht.
Ik knik.
We zitten een tijdje zwijgend naast elkaar.
‘Het is niet makkelijk hè, met deze familie,’ zegt hij uiteindelijk.
Ik lach schamper. ‘Dat kun je wel zeggen.’
Hij knikt langzaam. ‘Ze bedoelen het goed, maar ze weten niet altijd hoe ze dat moeten laten zien.’
‘Ik voel me zo alleen,’ fluister ik.
Henk legt zijn hand op de mijne. Zijn hand is koud en ruw.
‘Je bent sterker dan je denkt,’ zegt hij zachtjes. ‘Laat ze niet bepalen wie jij bent.’
We zitten nog even samen in stilte voordat we teruglopen naar het huisje.
De laatste dag van de vakantie breekt aan. Noor voelt zich beter, Daan lacht weer. Ik probeer afstand te nemen van alle kritiek en gewoon te zijn wie ik ben.
Als we naar huis rijden, kijkt Jeroen me aan.
‘Sorry,’ zegt hij zachtjes. ‘Ik had je meer moeten steunen.’
Ik knik alleen maar. De woorden blijven steken in mijn keel.
Thuis pak ik onze koffers uit en kijk naar mezelf in de spiegel. Wie ben ik geworden? Waar ben ik gebleven tussen alle verwachtingen en eisen van anderen?
Zou jij jezelf kunnen blijven als iedereen om je heen iets anders van je verwacht? Of raak je jezelf langzaam kwijt? Wat zou jij doen als je moest kiezen tussen jezelf en de familie van degene van wie je houdt?