De storm aan de eettafel: Waarom ik nooit meer met mijn schoonfamilie op vakantie wil

‘Marloes, waarom kijk je zo moeilijk? Het is toch gezellig, zo met z’n allen?’ De stem van mijn schoonzus Anouk snijdt door de stilte aan de eettafel. Ik voel de blikken van iedereen op mij branden. Mijn man Jeroen kijkt me smekend aan, alsof hij hoopt dat ik nu eindelijk gewoon “ja” zeg. Maar ik kan het niet. Niet na vorig jaar.

‘Gezellig,’ herhaal ik zachtjes, terwijl ik mijn vork neerleg. Mijn handen trillen. ‘Vinden jullie het echt gezellig?’

Mijn schoonmoeder, altijd de bemiddelaar, zucht diep. ‘Marloes, we willen gewoon samen zijn. Dat is toch niet zo moeilijk?’

Maar het is wel moeilijk. Vorig jaar, op die camping in Zeeland, voelde ik me elke dag eenzamer tussen deze mensen die familie zouden moeten zijn. Ik zie het nog voor me: de regen die tegen het tentdoek kletterde, het eeuwige gekibbel over wie wat moest koken, de blikken als ik even alleen wilde wandelen.

‘Je bent zo afstandelijk,’ had Anouk toen gezegd, terwijl ze haar armen over elkaar sloeg. ‘Je doet nooit mee met de rest.’

Ik had geprobeerd uit te leggen dat ik gewoon wat tijd voor mezelf nodig had, maar niemand leek het te begrijpen. Jeroen al helemaal niet. Hij wilde altijd alles goed doen voor zijn familie. ‘Kun je niet gewoon even normaal doen?’ had hij gefluisterd toen we samen in het kleine tentje lagen.

Nu, maanden later, voel ik nog steeds de pijn van die woorden. Alsof er iets mis is met mij omdat ik niet opga in hun drukke samenzijn.

‘Marloes?’ Jeroen tikt zachtjes op mijn hand. ‘Het is maar een weekje. Voor de kinderen is het leuk.’

Onze dochter Lotte kijkt me hoopvol aan. Ze is zes en dol op haar neefjes en nichtjes. Voor haar wil ik alles doen, maar ergens diep vanbinnen voel ik weerstand. Ik ben bang dat ik mezelf weer kwijtraak tussen hun verwachtingen en eisen.

‘We kunnen ook gewoon met z’n vieren gaan,’ probeer ik voorzichtig. Maar Anouk lacht schamper.

‘Oh ja hoor, lekker egoïstisch! Het draait altijd om jou, hè Marloes?’

Mijn wangen gloeien van schaamte en woede. Ik wil schreeuwen dat het niet eerlijk is, dat niemand ooit vraagt hoe het met míj gaat. Maar ik slik mijn woorden in.

De rest van de avond zwijg ik terwijl de anderen plannen maken over wie welke boodschappen doet en wie er rijdt. Jeroen probeert me later te troosten als we thuis zijn.

‘Je weet hoe ze zijn,’ zegt hij zacht. ‘Ze bedoelen het goed.’

Maar bedoelen ze het echt goed? Of draait alles om hun eigen idee van familiegeluk?

De weken erna voel ik de spanning in huis groeien. Jeroen probeert me over te halen: ‘Misschien wordt het dit jaar anders.’ Maar ik weet beter. De groepsapp stroomt vol met berichten over wie welke tent meeneemt, wie er vegetarisch eet en wie absoluut geen zand in de caravan wil.

Op een avond barst ik in tranen uit als Lotte vraagt of we al haar zwembandjes meenemen.

‘Mama, ga je wel mee? Je bent toch niet weer ziek?’

Die vraag snijdt dieper dan ze beseft. Vorig jaar had ik migraine gekregen van alle stress en was dagenlang uitgeschakeld geweest. Niemand had gevraagd of ze iets konden doen – behalve Lotte, die stilletjes naast me kwam zitten met haar knuffel.

Ik probeer met Jeroen te praten over mijn angst om weer buitenstaander te zijn.

‘Je moet gewoon wat meer je best doen,’ zegt hij uiteindelijk vermoeid. ‘Anders wordt het nooit wat tussen jou en mijn familie.’

Die woorden blijven hangen als een koude mist in mijn hoofd. Moet ík altijd degene zijn die zich aanpast? Waarom vraagt niemand zich af hoe het voor mij is?

De dag van vertrek komt dichterbij en mijn maag draait zich om bij elke nieuwe groepsapp-melding. Ik slaap slecht, droom over ruzies aan de ontbijttafel en voel me steeds kleiner worden.

Op de ochtend van vertrek pak ik onze tassen in met lood in mijn schoenen. Lotte stuitert door het huis van opwinding. Jeroen probeert luchtig te doen, maar ik zie de spanning in zijn schouders.

Onderweg naar Zeeland zwijgen we bijna de hele rit. Alleen Lotte kletst vrolijk over zeehonden en zandkastelen.

Op de camping begint het meteen: Anouk moppert dat wij te laat zijn, mijn schoonvader klaagt over onze parkeerplek en mijn schoonmoeder vraagt of ik wel genoeg eten heb meegenomen voor iedereen.

De eerste avond zit ik aan een plastic tafeltje terwijl de rest lacht om een grap die ik niet begrijp. Jeroen probeert me erbij te betrekken, maar ik voel me alleen maar meer buitengesloten.

‘s Nachts huil ik zachtjes in mijn slaapzak terwijl Jeroen diep ademhaalt naast me.

Op dag drie barst de bom tijdens het ontbijt.

‘Waarom doe je altijd zo moeilijk?’ snauwt Anouk als ik voorstel om een keer alleen met Lotte naar het strand te gaan.

‘Omdat ik soms gewoon even rust nodig heb!’ roep ik terug, tot ieders verbazing.

Er valt een ijzige stilte. Mijn schoonmoeder kijkt gekwetst weg, Jeroen staart naar zijn bord.

‘Misschien moet je gewoon niet meer meegaan,’ zegt Anouk uiteindelijk kil.

En daar is het: de waarheid die al die tijd onderhuids borrelde.

Die middag pak ik mijn spullen en neem Lotte mee naar het strand. We bouwen samen een zandkasteel terwijl de wind door onze haren blaast. Voor het eerst in dagen voel ik me vrij.

Als we terugkomen bij de tenten, kijkt Jeroen me aan met een mengeling van spijt en begrip.

‘Het spijt me,’ fluistert hij. ‘Ik had je moeten steunen.’

We besluiten samen eerder naar huis te gaan. De rit terug is stil, maar er hangt iets nieuws in de lucht: opluchting.

Thuis neem ik mezelf iets voor: nooit meer offer ik mezelf op voor andermans verwachtingen.

Nu, maanden later, als Anouk weer appt over een nieuwe familievakantie, weet ik zeker dat ik niet meer mee wil. Voor Lotte vind ik andere manieren om haar familie te laten zien – maar niet ten koste van mezelf.

Is het egoïstisch om voor jezelf te kiezen? Of is het juist dapper? Wat zouden jullie doen als je moest kiezen tussen familie en jezelf?