De geur van vers brood en de bitterheid van onuitgesproken woorden – het verhaal van Marieke uit een Amsterdams gezin

‘Waarom zeg je nooit eens wat je écht denkt, Marieke?’ Bastiaan’s stem trilt, maar hij kijkt me niet aan. Zijn handen kneden het deeg op het aanrecht, alsof hij daarmee zijn frustratie uit mijn lijf wil persen. De klok tikt luid boven de keukendeur. Buiten regent het zachtjes tegen het raam, maar binnen is het allesbehalve rustig.

Ik slik, voel de brok in mijn keel groeien. ‘Omdat jij nooit luistert,’ fluister ik. Mijn stem is bijna onhoorbaar, verloren tussen de geur van vers brood en de spanning die als een mist in onze keuken hangt.

‘Wat zei je?’ Bastiaan draait zich om, zijn ogen donker. ‘Praat dan! Zeg iets!’

Ik kijk naar onze dochter, Lotte, die aan de keukentafel haar huiswerk maakt. Haar schouders zijn gespannen, haar potlood beweegt niet meer. Ik wil haar beschermen tegen deze storm, maar ik weet niet hoe. Mijn handen trillen als ik een snee brood afsnijd. De korst kraakt luid in de stilte.

‘Laat maar,’ zeg ik uiteindelijk. ‘Het heeft toch geen zin.’

Bastiaan gooit het deeg met een klap op het aanrecht. ‘Altijd hetzelfde met jou. Je loopt weg voor alles wat moeilijk is.’

Zijn woorden snijden dieper dan ik wil toegeven. Ik voel tranen branden achter mijn ogen, maar ik knipper ze weg. Ik mag nu niet breken. Niet waar Lotte bij is.

De avond sleept zich voort in ongemakkelijke stilte. Bastiaan eet zwijgend zijn brood, Lotte prikt in haar boterham met hagelslag. Ik staar naar mijn handen, naar de kruimels op het tafelkleed dat ooit wit was, maar nu vol vlekken zit – net als ons leven.

Na het eten ruim ik op. Bastiaan verdwijnt naar boven, Lotte volgt hem met haar blik en kijkt dan naar mij. ‘Mama, waarom maken jullie altijd ruzie?’

Haar stem is klein, breekbaar. Ik wil haar geruststellen, zeggen dat alles goedkomt, maar ik weet dat dat niet waar is.

‘Soms… soms begrijpen papa en ik elkaar gewoon niet zo goed,’ zeg ik zacht.

Lotte knikt langzaam, haar ogen groot en verdrietig. ‘Gaan jullie uit elkaar?’

De vraag hangt zwaar in de lucht. Ik weet het antwoord niet. Of misschien weet ik het wel, maar durf ik het niet uit te spreken.

Die nacht lig ik wakker in bed. Bastiaan ligt naast me, zijn rug naar mij toe. Ik hoor zijn ademhaling, zwaar en onregelmatig. Mijn gedachten razen: hoe zijn we hier beland? We waren ooit zo verliefd, zo zeker van elkaar. We fietsten samen door de Jordaan, lachten om de regen die ons nat maakte, droomden over een huis vol kinderen en lange zomers aan het IJsselmeer.

Nu voelt alles koud en ver weg.

De volgende ochtend is Bastiaan vroeg weg. Op tafel ligt een briefje: ‘Werk tot laat. Eten staat in de koelkast.’ Geen kusje, geen glimlachende tekening zoals vroeger. Alleen praktische informatie – alsof we huisgenoten zijn geworden.

Op mijn werk bij de bibliotheek probeer ik me te concentreren op het sorteren van boeken, maar mijn gedachten dwalen steeds af naar thuis. Mijn collega Anouk merkt het op.

‘Gaat het wel?’ vraagt ze voorzichtig.

Ik schud mijn hoofd. ‘Niet echt.’

Ze legt haar hand op mijn arm. ‘Wil je erover praten?’

Ik twijfel even, maar dan barst alles eruit: de ruzies, de stilte, de angst om Lotte te verliezen in deze strijd tussen haar ouders.

‘Misschien moet je even afstand nemen,’ zegt Anouk zachtjes. ‘Voor jezelf én voor Lotte.’

Die avond zit ik alleen aan tafel met Lotte. Ze eet zwijgend haar pasta, haar blik op haar bord gericht.

‘Lotte…’ begin ik voorzichtig. ‘Hoe voel jij je eigenlijk?’

Ze haalt haar schouders op. ‘Ik wil gewoon dat jullie weer lachen.’

Mijn hart breekt een beetje meer.

De dagen verstrijken in een waas van routine: werken, koken, eten, slapen. Bastiaan en ik praten nauwelijks nog met elkaar. Soms hoor ik hem ’s nachts huilen in de badkamer, maar hij ontkent alles als ik ernaar vraag.

Op een zaterdagochtend besluit ik dat het zo niet langer kan. Ik zet koffie voor Bastiaan en wacht tot hij beneden komt.

‘We moeten praten,’ zeg ik zodra hij binnenkomt.

Hij zucht diep en gaat tegenover me zitten.

‘Ik kan dit niet meer,’ begin ik. ‘We doen elkaar pijn en we maken Lotte ongelukkig.’

Bastiaan knikt langzaam. ‘Ik weet het… Maar wat moeten we dan?’

‘Misschien… misschien moeten we even uit elkaar gaan. Tijd nemen om na te denken wat we echt willen.’

Hij kijkt me aan met rode ogen. ‘En als we elkaar dan kwijt zijn?’

‘Misschien zijn we elkaar al kwijt,’ fluister ik.

Het besluit valt zwaar, als een natte jas die je niet meer uitkrijgt na een lange fietstocht door de regen.

De weken daarna woont Bastiaan bij zijn broer in Haarlem. Lotte mist hem verschrikkelijk; ze telt de dagen tot ze weer bij hem mag logeren. Ik probeer sterk te zijn voor haar, maar ’s avonds huil ik mezelf in slaap.

Toch voel ik ook iets van opluchting – eindelijk ruimte om te ademen, om na te denken over wie ik ben zonder Bastiaan.

Langzaam groeit er iets nieuws tussen ons: voorzichtig contact via appjes over Lotte, soms een grapje of een herinnering aan betere tijden. We spreken af om samen naar haar schoolvoorstelling te gaan en daar, tussen de andere ouders in de aula van de basisschool aan de Prinsengracht, kijken we elkaar voor het eerst in maanden echt aan.

Na afloop lopen we samen naar huis door de natte straten van Amsterdam.

‘Misschien kunnen we opnieuw beginnen,’ zegt Bastiaan zachtjes.

Ik weet niet of dat kan – of we genoeg van elkaar houden om alle pijn achter ons te laten – maar voor het eerst voel ik hoop.

Thuis snijd ik vers brood voor Lotte en Bastiaan. De geur vult opnieuw de keuken, maar deze keer is er geen stilte die alles verstikt – alleen ruimte voor nieuwe woorden.

Soms vraag ik me af: hoeveel compromissen kun je sluiten voordat je jezelf verliest? En is het ooit te laat om opnieuw te beginnen?