De echo van onuitgesproken waarschuwingen: Het verhaal van Marieke en haar gezin
‘Marieke, alsjeblieft, kun je komen? Ik weet niet meer wat ik moet doen met Jeroen…’
De stem van Lotte trilt aan de andere kant van de lijn. Buiten raast de wind langs het raam van mijn flat in Amersfoort, maar binnen is het nog stiller dan anders. Mijn hart slaat over. Jeroen. Mijn zoon. Mijn enige kind. Ik hoor Lotte snikken en ik weet dat ik niet kan weigeren, hoe moe ik ook ben van alles wat er de laatste jaren tussen ons is gebeurd.
‘Ik kom eraan,’ zeg ik, mijn stem zachter dan ik bedoel. Terwijl ik mijn jas pak, voel ik de oude angst weer opkomen. De angst dat alles wat ik altijd heb verzwegen, nu eindelijk zijn tol eist.
Onderweg naar hun huis in Soest spoken de herinneringen door mijn hoofd. De ruzies om niets, de avonden waarop Jeroen niet thuiskwam, de blikken van Lotte die vroegen om hulp – blikken die ik altijd ontweek. Waarom heb ik nooit echt met haar gepraat? Waarom heb ik altijd gedaan alsof alles vanzelf goed zou komen?
Als ik aankom, doet Lotte open met rode ogen. ‘Hij zit boven,’ fluistert ze. ‘Hij heeft weer gedronken.’
Ik loop naar boven, mijn hand glijdt over de leuning die Jeroen als kind altijd afgleed. Zijn kamer ruikt naar bier en oude sigaretten. Hij ligt op bed, zijn gezicht half verborgen onder een kussen.
‘Mam…’ Zijn stem klinkt schor. ‘Waarom ben je hier?’
‘Lotte belde me. Ze maakt zich zorgen om je. Ik ook.’
Hij draait zich om, zijn ogen rood en dof. ‘Je hoeft niet te doen alsof je om me geeft.’
Die woorden snijden dieper dan hij weet. Ik wil iets zeggen, iets troostends, maar alles wat in me opkomt klinkt hol. In plaats daarvan ga ik naast hem zitten en zwijg.
Beneden hoor ik Lotte zachtjes huilen in de keuken. Ik wil naar haar toe, haar vasthouden zoals ik vroeger met Jeroen deed als hij bang was voor onweer. Maar tussen ons staat een muur van jaren zwijgen en onuitgesproken verwijten.
‘Weet je nog,’ begin ik voorzichtig, ‘hoe je vroeger altijd bang was voor het donker? Je wilde nooit alleen slapen.’
Jeroen lacht schamper. ‘Dat was lang geleden, mam.’
‘Sommige dingen veranderen nooit,’ zeg ik zacht. ‘Soms zijn we nog steeds bang voor dingen die we niet kunnen zien.’
Hij kijkt me aan, zijn blik breekt even open. ‘Ik weet niet hoe ik hieruit moet komen.’
Ik slik. ‘Misschien moeten we het samen proberen.’
Die nacht blijf ik bij hen slapen. Lotte en ik zitten samen aan de keukentafel met een kop thee. Ze kijkt me aan met een mengeling van hoop en wanhoop.
‘Waarom heb je nooit iets gezegd?’ vraagt ze ineens. ‘Je wist toch dat het niet goed ging met Jeroen?’
Ik voel de schaamte branden op mijn wangen. ‘Ik dacht… Ik dacht dat het mijn schuld was. Dat als ik maar hard genoeg mijn best deed om een goede moeder te zijn, alles vanzelf goed zou komen.’
Lotte schudt haar hoofd. ‘We hadden hulp nodig, Marieke. Niet alleen Jeroen, maar ook ik. Jij was de enige die wist hoe hij echt was.’
Ik voel tranen prikken achter mijn ogen. ‘Ik was bang om te falen.’
Ze pakt mijn hand vast. ‘We zijn allemaal bang geweest.’
De dagen daarna probeer ik er meer te zijn voor hen beiden. Ik ga mee naar gesprekken bij de huisarts, help met kleine dingen in huis en luister naar Lotte’s zorgen over hun dochtertje Noor, die steeds stiller wordt sinds haar vader zo vaak boos is.
Op een avond komt Jeroen thuis na een afspraak bij de verslavingszorg. Hij gooit zijn jas op de grond en kijkt me aan met een blik die ik niet kan peilen.
‘Mam…’ zegt hij aarzelend. ‘Waarom heb je papa nooit verlaten?’
Ik schrik van zijn vraag. Het is een onderwerp waar we nooit over praten – zijn vader, mijn man, die jaren geleden vertrok zonder afscheid te nemen.
‘Omdat ik dacht dat het beter was voor jou,’ fluister ik.
Jeroen balt zijn vuisten. ‘Maar het was niet beter! Hij sloeg je soms! En mij ook!’
De herinneringen komen als golven terug – de klappen, het geschreeuw, de schaamte die me altijd het zwijgen oplegde.
‘Het spijt me zo,’ zeg ik zachtjes.
Jeroen draait zich om en loopt naar buiten, de deur slaat achter hem dicht.
Lotte komt naast me zitten en legt haar arm om me heen.
‘Misschien moet je hem vertellen wat er echt gebeurd is,’ zegt ze voorzichtig.
Die nacht slaap ik nauwelijks. Ik denk aan alle keren dat ik had kunnen ingrijpen – toen Jeroen voor het eerst begon te drinken op zijn vijftiende, toen hij zijn eerste boze buien kreeg na een ruzie op school, toen hij Lotte leerde kennen en zij me vroeg of hij soms verdrietig was.
De volgende ochtend zit Jeroen in de tuin te roken als ik naar buiten kom.
‘Mag ik erbij komen zitten?’ vraag ik.
Hij knikt zonder op te kijken.
‘Weet je nog die keer dat je je arm brak op het schoolplein?’ begin ik voorzichtig.
Hij knikt weer.
‘Je vader was woedend toen hij hoorde wat er gebeurd was. Hij zei dat het jouw eigen schuld was.’
Jeroen kijkt me eindelijk aan. ‘Waarom liet je hem zo tegen ons doen?’
Mijn stem breekt als ik antwoord: ‘Omdat ik bang was dat hij ons zou verlaten als ik hem tegenwerkte. En toen hij uiteindelijk toch ging… voelde het als falen.’
Jeroen gooit zijn sigaret weg en zucht diep. ‘Misschien moeten we samen hulp zoeken.’
Voor het eerst in jaren voel ik hoop opborrelen tussen alle pijn en spijt.
De maanden daarna veranderen langzaam dingen in ons gezin. Jeroen gaat naar therapie, Lotte en ik praten vaker open over onze angsten en Noor begint weer te lachen als haar vader haar voorleest voor het slapengaan.
Toch blijft er altijd een schaduw hangen – de vraag of we ooit echt kunnen helen van alles wat we elkaar hebben aangedaan door te zwijgen.
Soms kijk ik naar Jeroen en vraag ik me af: hoeveel leed had voorkomen kunnen worden als we eerder hadden durven spreken? Is het ooit te laat om opnieuw te beginnen?