De dag dat alles veranderde: Een verhaal uit Rotterdam

‘Mevrouw Van Dijk? U moet nu komen. Uw man is opgenomen na een ernstig ongeluk.’

Die woorden galmen nog steeds na in mijn hoofd, als een echo die weigert te verdwijnen. Het was een grijze ochtend in Rotterdam, regen tikte tegen het raam terwijl ik de telefoon tegen mijn oor drukte. Mijn handen trilden zo erg dat ik bijna mijn sleutels niet kon vinden. Bas… Mijn Bas. We hadden die ochtend nog ruzie gehad over iets onbenulligs – de vaatwasser, geloof ik. Nu voelde elk woord dat ik had gezegd als een mes in mijn hart.

In het ziekenhuis rook het naar ontsmettingsmiddel en angst. Ik rende door de gangen, struikelend over mijn eigen voeten. ‘Waar is hij? Waar is Bas Van Dijk?’ vroeg ik aan de eerste verpleegkundige die ik zag. Ze keek me aan met die blik die je alleen ziet bij mensen die slecht nieuws moeten brengen.

‘Hij ligt op de intensive care. De arts komt zo bij u.’

Ik zakte neer op een plastic stoel, mijn hoofd in mijn handen. Mijn schoonmoeder, Els, kwam even later binnenstormen, haar gezicht wit van schrik. ‘Wat is er gebeurd, Marieke? Hoe kon dit gebeuren?’ Haar stem trilde van woede en verdriet.

‘Ze zeggen dat hij is aangereden door een auto. Op weg naar zijn werk.’ Mijn stem klonk vreemd, alsof ik iemand anders hoorde praten.

Els keek me aan met die kille blik die ze altijd reserveerde voor momenten waarop ze me de schuld gaf van alles wat misging. ‘Jij had hem moeten tegenhouden. Je weet hoe hij altijd haast heeft.’

Ik wilde schreeuwen dat het niet mijn schuld was, maar de woorden bleven steken in mijn keel. In plaats daarvan staarde ik naar de vloer, naar de vlekken op het linoleum.

De arts kwam binnen, zijn gezicht ernstig. ‘Mevrouw Van Dijk? Uw man heeft ernstig hoofdletsel en meerdere botbreuken. We doen wat we kunnen, maar…’

Ik hoorde de rest niet meer. Alles werd wazig, alsof ik onder water was.

De uren daarna waren een waas van wachten, huilen en bidden. Mijn zusje Sanne kwam langs, haar armen stevig om me heen geslagen. ‘Je moet sterk zijn, Mariek,’ fluisterde ze. Maar hoe doe je dat als je wereld uit elkaar valt?

Tegen de avond mocht ik eindelijk bij Bas. Hij lag stil, verbonden aan slangen en piepende apparaten. Zijn gezicht was bijna onherkenbaar door de zwellingen en blauwe plekken.

‘Bas…’ fluisterde ik, terwijl ik zijn hand pakte. ‘Kom alsjeblieft terug naar mij.’

Plotseling hoorde ik stemmen op de gang. Twee agenten stonden te praten met een jonge vrouw met lang blond haar. Ze keek zenuwachtig om zich heen en toen onze blikken kruisten, voelde ik iets kouds in mijn maag.

‘Mevrouw Van Dijk?’ vroeg een van de agenten even later. ‘We willen u graag wat vragen stellen over uw man.’

‘Wat bedoelt u?’ vroeg ik, mijn stem schor.

‘We onderzoeken of het ongeluk mogelijk geen ongeluk was.’

Mijn hoofd tolde. Geen ongeluk? Wat bedoelden ze?

De dagen daarna kwamen er steeds meer vragen. De politie vond in Bas’ auto een tweede telefoon – eentje waarvan ik het bestaan niet wist. Er stonden berichten op van iemand genaamd “Lotte”.

‘Wie is Lotte?’ vroeg Sanne voorzichtig toen we samen thuis waren.

‘Ik weet het niet,’ zei ik, maar diep vanbinnen voelde ik paniek opborrelen.

Els gaf mij ondertussen overal de schuld van. ‘Als jij niet zo afstandelijk was geweest… Als jij hem meer aandacht had gegeven…’

Ik schreeuwde terug: ‘Misschien moet u eens naar uzelf kijken! U heeft hem altijd onder druk gezet!’

De spanningen liepen hoog op. Mijn kinderen, Joris en Emma, begrepen niets van wat er gebeurde. Joris vroeg: ‘Mama, komt papa weer thuis?’ Ik kon hem geen antwoord geven.

Op een avond belde Lotte zelf aan. Ze stond daar in de regen, haar ogen rood van het huilen.

‘Mag ik even met je praten?’ vroeg ze zacht.

We zaten zwijgend aan de keukentafel terwijl de regen tegen het raam sloeg.

‘Ik had een relatie met Bas,’ zei ze uiteindelijk. ‘Het spijt me zo… Ik wist niet dat hij niet gescheiden was.’

Mijn wereld stortte opnieuw in. Alles wat ik dacht te weten over Bas bleek een leugen.

‘Waarom nu? Waarom vertel je me dit nu?’ snikte ik.

‘Omdat ik dacht dat je het moest weten. En omdat… omdat ik zwanger ben.’

Die nacht kon ik niet slapen. Ik liep door het huis, keek naar foto’s van ons gezin, naar tekeningen van Emma op de koelkast. Hoe moest ik verder? Hoe kon ik ooit nog iemand vertrouwen?

Bas werd langzaam wakker uit zijn coma, maar hij herkende me nauwelijks. Hij wist niet meer wie Lotte was, noch wie ik was. De artsen zeiden dat het geheugenverlies tijdelijk kon zijn – of permanent.

Els bleef me verwijten maken: ‘Zie je wel? Dit is allemaal jouw schuld!’

Sanne probeerde te bemiddelen: ‘Mam, hou op! Marieke doet haar best!’ Maar niets hielp.

Op een dag zat ik alleen naast Bas’ bed toen hij plotseling mijn hand pakte.

‘Wie ben jij?’ vroeg hij zacht.

Mijn hart brak opnieuw.

‘Ik ben Marieke… Je vrouw.’

Hij keek me aan met lege ogen en liet mijn hand los.

De weken gingen voorbij. Lotte kreeg haar kind – een jongen die sprekend op Bas leek. Ik stond voor het raam toen ze langsliep met de kinderwagen en onze blikken kruisten. Ik voelde woede, verdriet en jaloezie tegelijk.

Uiteindelijk besloot ik dat ik verder moest gaan – voor mezelf en voor mijn kinderen. Ik verhuisde naar een kleiner huis in Kralingen, begon weer te werken als docent Nederlands op een middelbare school.

Soms zie ik Bas nog in het ziekenhuis. Hij glimlacht beleefd naar me, als naar een vreemde.

En soms vraag ik me af: Had ik iets kunnen doen om dit te voorkomen? Of is het leven gewoon soms oneerlijk?

Wat zouden jullie doen als je alles verloor wat je dacht te hebben? Zou je ooit weer kunnen vertrouwen?