“Dan neem jij de lening maar op je naam!” – Hoe één zin mijn leven op zijn kop zette

“Dus jij neemt die lening wel op je naam, hè?” De stem van mijn schoonmoeder, Ria, sneed door de kamer als een mes. Mijn vork bleef halverwege hangen boven de stamppot. Mark keek zwijgend naar zijn bord, zijn schouders opgetrokken alsof hij zich wilde verstoppen voor het gesprek.

Ik voelde mijn hart bonzen in mijn keel. “Hoe bedoelt u?” vroeg ik, mijn stem trillend, maar ik probeerde krachtig te klinken.

Ria zuchtte overdreven hard. “Nou, als we die nieuwe keuken willen, moet iemand de lening afsluiten. Mark heeft al een BKR-registratie, dus dat kan hij niet doen. En ik ben te oud, zegt de bank. Dus ja, dan blijft alleen jij over.”

Ik was negentien. Net een jaar getrouwd met Mark. We woonden met z’n drieën in een kleine flat in Rotterdam-Zuid, omdat we geen geld hadden voor iets anders. Ik dacht dat liefde alles zou oplossen. Maar liefde bleek niet bestand tegen de dagelijkse strijd om privacy, geld en respect.

Mark schoof ongemakkelijk heen en weer op zijn stoel. “Mam, misschien moeten we het nog even uitstellen,” mompelde hij.

Ria sloeg met haar hand op tafel. “Nee! Ik ben het zat om elke dag tegen die kapotte kastjes aan te kijken. Jullie wonen hier ook, dus jullie moeten ook bijdragen.”

Ik voelde me klein worden. Mijn ouders hadden me altijd gewaarschuwd: “Ga niet te jong trouwen, Sanne.” Maar ik was verliefd, dacht dat Mark en ik samen alles aankonden. Nu zat ik vast in een leven dat niet het mijne voelde.

Die avond lag ik wakker in het smalle logeerbed naast Mark. Hij snurkte zachtjes, onbewust van mijn onrust. Mijn gedachten tolden: Waarom moet ík die lening afsluiten? Waarom zegt Mark niets? Waarom voel ik me zo alleen?

De volgende ochtend probeerde ik het gesprek opnieuw aan te gaan. “Mark, ik wil die lening niet op mijn naam. Dat is veel te veel verantwoordelijkheid.”

Hij wreef vermoeid over zijn gezicht. “Ik snap het, Sanne. Maar mam is nu eenmaal zo. Ze bedoelt het goed.”

“Ze bedoelt het goed?” Ik voelde de woede opborrelen. “Ze denkt alleen aan zichzelf! En jij laat haar gewoon haar gang gaan.”

Hij keek weg. “Wat wil je dan dat ik doe?”

“Ik wil dat je voor ons kiest. Voor mij.”

Mark zweeg. Het bleef stil.

De dagen daarna werd de sfeer steeds grimmiger. Ria liet geen kans onbenut om me te laten merken dat ik ‘maar’ een indringer was in haar huis. Ze liet haar mokken slingeren, klaagde over mijn kookkunsten en zuchtte luid als ik de was niet precies deed zoals zij wilde.

Op een avond kwam ik thuis van mijn werk bij de supermarkt en hoorde ik Ria tegen Mark praten in de keuken.

“Ze moet gewoon volwassen worden,” zei ze bits. “Altijd dat gezeur over privacy en geld. Vroeger deden wij het gewoon.”

Mark mompelde iets onverstaanbaars.

Ik stond in de gang, mijn jas nog aan, en voelde tranen prikken achter mijn ogen. Dit was niet het leven dat ik wilde.

Die nacht pakte ik mijn tas in stilte in. Een paar kleren, mijn dagboek, wat spaargeld dat ik stiekem apart had gehouden. Ik schreef een briefje voor Mark: ‘Ik kan zo niet verder. Ik hou van je, maar ik moet mezelf terugvinden.’

Met lood in mijn schoenen liep ik naar het huis van mijn moeder in Schiedam. Ze deed open en zonder iets te zeggen trok ze me in haar armen.

De weken daarna voelde als een waas. Mark belde, stuurde berichten, maar ik kon het niet opbrengen om te antwoorden. Mijn moeder luisterde geduldig naar mijn verhalen over Ria’s opmerkingen en Marks passiviteit.

Op een dag zat ik met haar aan de keukentafel, een kop thee tussen mijn handen geklemd.

“Waarom heb je nooit iets gezegd?” vroeg ze zacht.

“Ik schaamde me,” fluisterde ik. “Ik dacht dat het aan mij lag.”

Ze kneep in mijn hand. “Liefje, niemand verdient het om zo behandeld te worden.”

Langzaam begon ik weer adem te halen. Ik vond een parttime baan bij een bloemenwinkel en schreef me in voor een avondcursus administratie. Voor het eerst sinds tijden voelde ik me weer mezelf.

Mark kwam nog één keer langs. Hij stond onhandig op de stoep met een bos bloemen.

“Sanne, kom alsjeblieft terug,” zei hij smekend.

Ik keek hem aan en zag de jongen op wie ik ooit verliefd was geweest – maar ook de man die nooit voor mij had gekozen.

“Ik kan niet terug,” zei ik zacht. “Niet zolang jij niet voor ons kiest.”

Hij knikte langzaam en draaide zich om.

Nu, twee jaar later, woon ik in een klein appartementje in Delft. Het is soms eenzaam, maar het is van mij. Ik heb geleerd dat liefde belangrijk is – maar zelfrespect nog belangrijker.

Soms vraag ik me af: Had ik meer moeten vechten? Of was dit juist het gevecht dat nodig was om mezelf te vinden? Wat zouden jullie doen als je moest kiezen tussen jezelf en de verwachtingen van je familie?