Brief aan de minnares van mijn man — vijf jaar later: Nu ben je slechts een slechte herinnering
‘Weet je nog, die avond in november, toen ik je naam op zijn telefoon zag?’ Mijn vingers trilden zo erg dat ik bijna mijn glas liet vallen. ‘Wie is Sanne?’ vroeg ik hem, terwijl ik probeerde mijn stem niet te laten breken. Hij keek me niet aan. ‘Gewoon een collega,’ mompelde hij. Maar ik wist het. Ik voelde het in elke vezel van mijn lijf: jij was geen gewone collega.
Vijf jaar geleden begon mijn nachtmerrie. Mijn naam is Marloes van Dijk, moeder van twee kinderen en tot die avond getrouwd met de liefde van mijn leven, Jeroen. Of dat dacht ik tenminste. Die nacht sliep ik niet. Ik hoorde zijn ademhaling naast me, zwaar en onrustig, en ik vroeg me af hoe lang hij al loog. Hoeveel avonden hij zogenaamd moest overwerken, terwijl hij eigenlijk bij jou was. Jij, Sanne, met je perfecte haar en je lach die alles en iedereen om je heen leek te betoveren.
De weken daarna waren een waas van woede, verdriet en wanhoop. ‘Mam, waarom huil je?’ vroeg mijn dochtertje Lotte op een ochtend, terwijl ze haar knuffelbeer tegen me aandrukte. Ik kon haar geen antwoord geven. Hoe leg je een kind uit dat haar vader misschien niet meer thuis zou wonen? Dat haar veilige wereldje op instorten stond?
Jeroen bleef ontkennen. ‘Je ziet spoken, Marloes,’ zei hij keer op keer. Maar ik vond jullie berichten. De foto’s. De afspraakjes in dat kleine café aan de gracht in Utrecht. Je schreef hem dat je van hem hield. Dat hij bij jou zichzelf kon zijn. En hij schreef terug. Woorden die hij al jaren niet meer tegen mij had gezegd.
Mijn moeder kwam langs met appeltaart en warme thee. ‘Je moet sterk zijn voor de kinderen,’ zei ze. Maar hoe? Hoe blijf je overeind als alles wat je kende uit elkaar valt? Mijn zus Anouk was woedend. ‘Laat hem gaan! Hij verdient jou niet!’ Maar ik kon het niet. Ik hield van hem. Of misschien hield ik van het idee van ons samen.
Op een avond stond Jeroen opeens huilend in de keuken. ‘Het spijt me, Marloes,’ snikte hij. ‘Ik weet niet wat me bezielde.’ Ik wilde hem slaan, schreeuwen, alles kapot gooien. Maar ik deed niets. Ik stond daar, verstijfd, terwijl hij zijn hoofd in zijn handen verborg.
En jij? Jij stuurde hem berichten vol verwijten toen hij besloot bij mij te blijven. ‘Je bent laf,’ schreef je. ‘Je kiest voor gemak.’ Misschien had je gelijk. Misschien was hij laf. Maar jij was niet beter.
De maanden daarna waren een hel. We probeerden het opnieuw, voor de kinderen, voor onszelf. Maar jouw schaduw hing altijd tussen ons in. Elke keer als zijn telefoon trilde, kromp ik ineen. Elke keer als hij laat thuis kwam, dacht ik aan jou.
Op een dag stond je voor mijn deur. Je droeg een rode jas en keek me recht aan met die zelfverzekerde blik van je. ‘Mag ik even met je praten?’ vroeg je zachtjes. Mijn hart bonsde in mijn keel.
‘Wat wil je?’ siste ik.
‘Ik wil weten waarom je hem niet laat gaan,’ zei je zonder blikken of blozen.
‘Omdat hij de vader is van mijn kinderen,’ antwoordde ik, trillend van woede.
‘Maar hou je nog wel echt van hem? Of ben je gewoon bang om alleen te zijn?’
Die vraag bleef wekenlang door mijn hoofd spoken. Was ik bang om alleen te zijn? Of hield ik echt nog van hem? Jeroen deed zijn best, bracht bloemen mee, kookte eten, speelde met de kinderen alsof er niets gebeurd was. Maar ik voelde het verschil.
Op een avond zat ik met Anouk op het balkon, kijkend naar de regen die tegen de ramen tikte.
‘Je verdient beter, Marloes,’ zei ze zachtjes.
‘Misschien wel,’ fluisterde ik terug.
Het duurde nog maanden voordat ik de moed vond om Jeroen te vragen te vertrekken. De kinderen huilden, smeekten hem te blijven. Maar het was op. Ik was op.
En jij? Jij probeerde hem terug te winnen, maar hij wilde niet meer. Hij was gebroken door alles wat er gebeurd was.
Nu zijn we vijf jaar verder. Jeroen en ik delen de zorg voor Lotte en Bram. We praten beleefd met elkaar tijdens de overdracht op vrijdagmiddag bij het schoolplein in Amersfoort. Soms glimlacht hij naar me, maar het is nooit meer hetzelfde geworden.
En jij? Jij bent verdwenen uit ons leven. Soms hoor ik via via dat je weer een nieuwe liefde hebt gevonden, maar het doet me niets meer.
Toch blijft er iets knagen. Niet om jou, niet om Jeroen — maar om wat er verloren is gegaan: vertrouwen, onschuld, het idee dat liefde altijd genoeg is.
Soms vraag ik me af: Had ik anders moeten handelen? Had ik harder moeten vechten? Of juist eerder moeten loslaten?
Wat zouden jullie doen als alles waar je in gelooft ineens wankelt? Is vergeven sterker dan vergeten? Of blijft er altijd iets kapot?