Alles voor onze dochters: Verdienen we deze ondankbaarheid?
‘Waarom kom je nooit meer langs, Sanne?’ Mijn stem trilt als ik het vraag, terwijl ik haar via Facetime aankijk. Haar gezicht, half verlicht door het scherm, lijkt verder weg dan ooit.
Ze zucht. ‘Mam, ik heb het druk. Werk, de kinderen, je weet toch hoe het gaat.’
‘Maar je woont maar twintig minuten verderop. Vroeger…’
‘Vroeger is vroeger, mam. Ik moet ophangen, oké?’
Het scherm wordt zwart. Mijn hart bonkt in mijn borstkas. Ik staar naar de lege woonkamer, waar de klok tikt en de geur van verse koffie zich mengt met eenzaamheid. Mijn man, Kees, zit aan de keukentafel met de krant. Hij kijkt niet op.
‘Ze heeft het druk,’ zegt hij zonder op te kijken.
‘Dat zegt ze altijd,’ fluister ik. ‘Maar vroeger… vroeger was alles anders.’
Ik denk terug aan de dagen dat Sanne en haar zusje Lotte nog klein waren. Hoe ik hun boterhammen smeerde, hun haren vlocht, ze naar zwemles bracht op regenachtige woensdagen. Hoe Kees en ik onze vakanties opgaven zodat zij op hockeykamp konden. Hoe ik mijn baan als verpleegkundige opgaf toen Lotte ziek werd, zodat ik altijd thuis kon zijn.
‘We doen het voor de kinderen,’ zei Kees toen. ‘Later zullen ze ons dankbaar zijn.’
Maar nu is later. En ik voel me leeg.
Lotte appt soms. ‘Druk met scriptie, mam! X’ of ‘Komt niet uit deze week.’ Haar leven in Utrecht lijkt een andere wereld. Soms zie ik foto’s op Instagram: Lotte met vrienden in een café, lachend in het park. Geen spoor van mij of Kees.
Op een dag besluit ik het gesprek aan te gaan met Kees. ‘Voel jij je nooit… overbodig?’ vraag ik voorzichtig.
Hij haalt zijn schouders op. ‘Kinderen worden groot. Zo gaat dat.’
‘Maar we hebben alles voor ze gedaan! Alles opgegeven! En nu…’
Hij kijkt me eindelijk aan. Zijn ogen zijn moe. ‘Misschien hebben we ze te veel gegeven.’
Die nacht lig ik wakker. Ik hoor de regen tegen het raam slaan en denk aan de jaren die voorbij zijn gevlogen. Aan de verjaardagen die ik organiseerde, de tranen die ik droogde, de dromen die ik inslikte omdat er altijd iets belangrijkers was: hun geluk.
Op zondag probeer ik Sanne weer te bellen. Geen gehoor. Ik stuur een berichtje: ‘Zullen we samen lunchen deze week?’ Geen reactie.
De dagen worden weken. Kees wordt stiller, trekt zich terug in zijn moestuin. Ik probeer mezelf bezig te houden: breien, wandelen door het park, koffie drinken met buurvrouw Els. Maar niets vult het gat dat mijn dochters hebben achtergelaten.
Op een dag belt Lotte onverwacht aan. Ze staat in de gang met haar jas nog aan, haar ogen rood van het huilen.
‘Mam… mag ik even binnenkomen?’
Mijn hart slaat over. ‘Natuurlijk, lieverd! Wat is er gebeurd?’
Ze stort zich in mijn armen en snikt: ‘Ik ben gezakt voor mijn tentamen… en niemand lijkt het iets te kunnen schelen.’
Ik streel haar haren zoals vroeger. ‘Ik ben er altijd voor je, Lotte.’
Ze kijkt me aan met betraande ogen. ‘Sorry dat ik zo weinig kom… Het is gewoon allemaal zo veel soms.’
We praten urenlang aan de keukentafel. Over haar studie, haar angsten, haar eenzaamheid in de grote stad. Voor het eerst in maanden voel ik me weer nodig.
Als ze weggaat, omhelst ze me stevig. ‘Dank je, mam.’
Die avond vertel ik Kees wat er is gebeurd. Hij glimlacht flauwtjes. ‘Misschien moeten we minder verwachten,’ zegt hij zacht.
Maar als Sanne weken later haar verjaardag viert zonder ons uit te nodigen – alleen vrienden, geen familie – breekt er iets in mij.
Ik stuur haar een lange brief:
‘Lieve Sanne,
Ik mis je. Ik mis wie wij samen waren. Ik weet dat je druk bent en je eigen leven hebt, maar soms voelt het alsof wij er niet meer toe doen. Hebben wij iets verkeerd gedaan? Hebben we je te veel beschermd? Of juist te weinig? Ik wil alleen weten of je gelukkig bent – en of er nog plek is voor ons in jouw leven.
Liefs,
Mama’
Dagenlang geen antwoord.
Tot er opeens een berichtje komt: ‘Mam, kunnen we praten?’
We spreken af in een café in Haarlem. Sanne zit al binnen als ik aankom; ze friemelt zenuwachtig aan haar ring.
‘Sorry dat ik zo afstandelijk ben geweest,’ zegt ze zachtjes als ik ga zitten.
‘Waarom dan?’ vraag ik voorzichtig.
Ze slikt. ‘Ik voel me soms schuldig… Jullie hebben alles voor ons gedaan en nu heb ik het gevoel dat ik jullie teleurstel als ik niet genoeg tijd heb.’
Mijn hart breekt en smelt tegelijk.
‘Lieverd,’ zeg ik, ‘het enige wat we willen is af en toe deel uitmaken van jouw leven.’
We praten lang die middag – over verwachtingen, over ruimte geven en nemen, over hoe moeilijk het is om volwassen te worden én ouder te zijn.
Als ik thuiskom, zit Kees op me te wachten met twee koppen thee.
‘En?’ vraagt hij.
‘Het komt goed,’ zeg ik zachtjes.
Maar diep vanbinnen weet ik dat niets ooit meer wordt zoals vroeger – en misschien is dat ook goed zo.
Toch blijft de vraag knagen: Hebben we onze dochters teveel gegeven? Of is dit gewoon hoe het leven gaat? Wat denken jullie – wanneer wordt liefde verstikkend en wanneer wordt afstand ondankbaarheid?