Alles kwijt na zijn dood: het verhaal van een vergeten zus

‘Waarom krijg jij altijd alles?’ Mijn stem trilt, maar ik probeer mijn woede te verbergen. Ik sta in de woonkamer van mijn broer Erik, of eigenlijk, van zijn vrouw Marleen nu. De geur van vers gezette koffie hangt in de lucht, maar alles smaakt bitter sinds Erik er niet meer is.

Marleen kijkt me aan, haar ogen koud. ‘Omdat ik zijn vrouw was, Anna. Dat weet je toch?’ Ze draait zich om en begint de kopjes af te wassen, alsof het gesprek haar niets doet.

Ik knijp mijn handen samen. ‘Maar ik was ook zijn familie. We waren altijd samen. Jij weet niet eens wat Erik en ik voor elkaar betekenden.’

Ze zucht. ‘Anna, het is nu eenmaal zo geregeld. De notaris heeft alles uitgelegd. Ik wil hier geen ruzie over.’

Ik voel tranen branden achter mijn ogen. Alles wat van Erik was – zijn boeken, zijn gitaar, zelfs de oude racefiets waar we vroeger om vochten – is nu van haar. Alleen een stoffige doos met vergeelde foto’s mocht ik meenemen. Alsof mijn hele leven met Erik in die doos past.

Mijn gedachten dwalen af naar vroeger. Zes jaar zat er tussen ons, maar dat voelde nooit zo. Toen ik als kind viel en mijn knie openhaalde, tilde hij me op zijn rug naar huis. Als papa weer eens schreeuwde omdat ik een onvoldoende had, legde Erik zijn hand op mijn schouder en fluisterde: ‘Niet bang zijn, ik ben er.’

We waren onafscheidelijk. Zelfs toen hij ging studeren in Utrecht en ik nog op de middelbare school zat in Amersfoort, belden we elke avond. Hij vertelde over zijn colleges, ik over mijn vriendinnen en onze kattenkwaad. Toen hij Marleen ontmoette, veranderde er iets. Ze was aardig, maar er kwam afstand tussen ons. Toch bleef Erik me bellen, bleef hij vragen hoe het met me ging.

‘Anna, je moet verder,’ zegt Marleen nu, haar stem zachter. ‘Erik zou niet willen dat je zo blijft hangen in het verleden.’

‘Jij hebt makkelijk praten,’ snauw ik. ‘Jij hebt alles nog van hem.’

Ze draait zich om, haar gezicht ineens hard. ‘Weet je wat? Misschien moet je gewoon accepteren dat dingen veranderen.’

Ik pak de doos foto’s op en loop naar buiten, de koude novemberlucht in. Mijn adem dampt voor mijn gezicht terwijl ik naar het station loop. In de trein staar ik uit het raam, de weilanden glijden voorbij als oude herinneringen die steeds verder wegdrijven.

Thuis trek ik de gordijnen dicht en zet de doos op tafel. Ik blader door de foto’s: Erik als kleine jongen met een scheve glimlach, wij samen op het strand in Zandvoort, papa die lacht – een zeldzaamheid – terwijl mama ons ijsjes geeft. Mijn hart doet pijn bij elke foto.

De dagen erna voel ik me leeg. Mijn ouders zijn oud en moe geworden; ze praten liever niet over Erik. ‘Het leven gaat door,’ zegt mama steeds als ik begin over hem. Maar voor mij staat alles stil.

Op een avond belt mijn vader onverwacht aan. Hij kijkt me aan met diezelfde blauwe ogen als Erik had.

‘Anna,’ zegt hij zacht, ‘ik weet dat het moeilijk is. Maar ruzie maken met Marleen helpt niemand.’

‘Ze heeft alles gekregen, pap. Zelfs zijn gitaar! Die had hij mij beloofd toen hij ziek werd.’

Papa zucht diep en gaat zitten. ‘Het leven is soms oneerlijk. Maar Erik hield van jou, dat weet je toch?’

‘Soms vraag ik me af of dat genoeg is,’ fluister ik.

Hij pakt mijn hand vast. ‘Je bent niet alleen.’

Maar zo voelt het wel.

De weken slepen zich voort. Op Facebook zie ik hoe Marleen foto’s plaatst van haar nieuwe inrichting – Eriks boeken staan keurig op kleur gesorteerd in haar kast. Zijn racefiets hangt als decoratie aan de muur. Mijn maag draait zich om bij elke foto.

Op een dag krijg ik een berichtje van mijn nichtje Sophie: ‘Tante Anna, kom je zondag bij ons eten?’ Ik twijfel, maar ga toch. Aan tafel zitten mijn ouders, Marleen en haar dochtertje Fleur. Iedereen doet alsof alles normaal is.

Tijdens het eten vraagt Fleur: ‘Waarom huilde jij laatst bij mama?’

De stilte aan tafel is oorverdovend.

‘Omdat ik mijn broer mis,’ zeg ik zacht.

Marleen kijkt weg.

Na het eten blijf ik achter met Sophie in de keuken.

‘Het is niet eerlijk wat er gebeurd is,’ zegt ze plotseling.

Ik knik alleen maar.

‘Misschien moet je gewoon zeggen wat je voelt tegen Marleen.’

Die nacht lig ik wakker. Ik pak Eriks oude dagboek uit de doos foto’s. Zijn handschrift is slordig maar vertrouwd:

‘Anna begrijpt me altijd,’ staat er op een bladzijde uit 2003.

De volgende dag bel ik Marleen op.

‘Kunnen we praten?’ vraag ik.

Ze klinkt moe. ‘Kom maar langs.’

In haar woonkamer ruikt het naar verse bloemen – Eriks favoriet, fresia’s.

‘Ik wil geen ruzie meer,’ begin ik aarzelend. ‘Maar ik wil wel dat je weet hoeveel pijn dit doet.’

Marleen kijkt me aan, haar ogen waterig nu.

‘Het spijt me,’ zegt ze zacht. ‘Ik wist niet hoe belangrijk die gitaar voor jou was.’

We praten urenlang over Erik – over zijn grappen, zijn dromen, zijn angsten die hij alleen met mij deelde.

Aan het eind van het gesprek pakt Marleen de gitaar uit de kast en geeft hem aan mij.

‘Hij had gewild dat jij hem kreeg.’

Ik huil – eindelijk echt – en Marleen huilt mee.

Thuis sla ik een akkoord aan op Eriks gitaar. De klank vult de kamer met herinneringen en verdriet, maar ook met liefde.

Soms denk ik: wat blijft er over als alles wegvalt? Ben je nog iemand zonder tastbare herinneringen? Of zit liefde toch ergens dieper verstopt?

Wat denken jullie: is familie iets wat je krijgt of iets wat je maakt?