Alles bleef bij haar: Een verhaal over verlies, familie en onzichtbaarheid

‘Dus… dat was het dan?’ Mijn stem trilt terwijl ik naar de lege koffiekopjes op tafel staar. Mijn moeder kijkt me niet aan. Ze vouwt haar handen in haar schoot, haar ogen rood van het huilen. ‘Het is nu eenmaal zo, Eva. Martijn heeft alles aan Sanne nagelaten. Dat was zijn wens.’

Ik voel hoe mijn keel dichtknijpt. ‘Zijn wens? Of die van haar?’ Mijn woorden klinken scherper dan ik bedoel, maar ik kan het niet helpen. Sinds de begrafenis van mijn broer Martijn lijkt alles in ons gezin te zijn veranderd. Of misschien was het altijd al zo, en zie ik het nu pas.

Martijn was altijd de gouden zoon. De oudste, de succesvolle advocaat in Utrecht, getrouwd met Sanne – een vrouw die ik nooit echt heb begrepen. Ze was vriendelijk genoeg, maar hield altijd afstand. Alsof ze bang was dat wij haar zouden besmetten met onze gewone levens uit Amersfoort.

Toen Martijn vorig jaar plotseling overleed aan een hartaanval, voelde het alsof de grond onder mijn voeten wegzakte. Mijn broer, mijn maatje, degene die me altijd beschermde tegen de scherpe tong van onze moeder en de kille blikken van onze vader. Ineens was hij er niet meer. En nu, maanden later, lijkt het alsof hij nooit heeft bestaan – behalve in de dozen met vergeelde foto’s die ik uit zijn huis mocht meenemen.

‘Eva, lieverd…’ Mijn moeder probeert mijn hand te pakken, maar ik trek me terug. ‘Je moet begrijpen dat Sanne nu alles regelt. Het huis, de rekeningen…’

‘En wat blijft er voor mij over?’ vraag ik zacht. ‘Een paar foto’s? Een oude sjaal?’

Ze zucht diep. ‘Het is niet eerlijk, dat weet ik. Maar zo werkt het nu eenmaal.’

Ik sta op en loop naar het raam. Buiten regent het zachtjes; de druppels tekenen sporen op het glas. Ik denk aan de keren dat Martijn en ik als kinderen in de regen speelden, onze laarzen diep in de modder van het park achter ons huis. Toen was alles nog simpel.

De weken na de begrafenis waren een waas van bloemen, kaarten en ongemakkelijke gesprekken met familieleden die ik jaren niet had gezien. Iedereen sprak over Martijn alsof hij een heilige was geweest, maar niemand vroeg hoe het met mij ging. Zelfs mijn ouders leken me nauwelijks op te merken.

Op een avond belde Sanne me op. Haar stem klonk koel en zakelijk.

‘Eva, ik wil graag dat je de spullen van Martijn komt ophalen die je wilt hebben. Ik wil het huis binnenkort verkopen.’

‘Wat bedoel je met spullen?’ vroeg ik.

‘Nou ja… foto’s, misschien wat boeken? De rest heb ik nodig of wil ik houden.’

Ik slikte mijn boosheid weg. ‘En zijn gitaar? Die wilde hij altijd aan mij geven.’

Er viel een stilte aan de andere kant van de lijn.

‘Die heb ik aan een vriend van hem gegeven,’ zei ze uiteindelijk. ‘Martijn had dat zo gewild.’

Ik wist dat het niet waar was. Maar wat kon ik doen? Alles was al geregeld door notarissen en advocaten – collega’s van Martijn nota bene – en niemand leek zich af te vragen of dit wel eerlijk was.

De dagen daarna dwaalde ik door mijn kleine appartement in Amersfoort, omringd door herinneringen die steeds zwaarder op me drukten. Mijn werk als verpleegkundige in het Meander Medisch Centrum gaf me afleiding, maar zodra ik thuiskwam viel de stilte als een koude deken over me heen.

Mijn ouders kwamen steeds minder vaak langs. Mijn moeder stuurde af en toe een appje: ‘Hoe gaat het?’ Maar als ik antwoordde met ‘Niet zo goed’, bleef het stil.

Op een avond zat ik met mijn vriendin Lotte op de bank.

‘Je moet er niet zo zwaar aan tillen,’ zei ze voorzichtig. ‘Misschien kun je gewoon verdergaan met je leven.’

‘Hoe dan?’ snauwde ik terug. ‘Alles wat Martijn was, alles wat we samen hadden… het is weg. Alsof ik nooit heb bestaan in zijn leven.’

Lotte legde haar hand op mijn knie. ‘Je bent niet onzichtbaar, Eva.’

Maar zo voelde het wel.

De maanden verstreken en Sanne verkocht het huis van Martijn voor een bedrag waar ik duizelig van werd toen ik het hoorde via via. Ze verhuisde naar een nieuw appartement in Utrecht en postte vrolijke foto’s op Instagram: nieuwe meubels, een nieuwe auto, vakanties naar Italië.

Mijn ouders gingen bij haar op bezoek – iets wat ze bij mij zelden deden – en kwamen terug met verhalen over hoe goed Sanne zich hield na alles wat er gebeurd was.

‘Ze is zo sterk,’ zei mijn moeder bewonderend tijdens een zeldzaam etentje bij mij thuis.

Ik kon alleen maar knikken en glimlachen terwijl mijn maag zich omdraaide.

Op een dag vond ik in een oude doos een brief van Martijn aan mij, geschreven vlak voor zijn huwelijk met Sanne:

‘Lieve Eva,
Als er ooit iets met mij gebeurt, weet dan dat jij altijd mijn zusje zult zijn – wat er ook gebeurt met spullen of geld. Jij bent mijn familie.’

Ik huilde die nacht tot ik in slaap viel.

De volgende ochtend besloot ik Sanne te bellen.

‘Sanne, mag ik langskomen? Ik wil graag iets bespreken.’

Ze klonk verrast maar stemde toe.

Haar nieuwe appartement was strak ingericht, alles rook naar nieuw en duur. Ze schonk koffie in zonder me echt aan te kijken.

‘Wat wil je bespreken?’ vroeg ze zakelijk.

Ik haalde diep adem. ‘Martijn heeft mij altijd beloofd dat zijn gitaar voor mij zou zijn als hij er niet meer was. Het betekent veel voor me.’

Ze keek me strak aan. ‘Die gitaar is weggegeven aan iemand die hem meer nodig had.’

‘Wie dan?’ vroeg ik zacht.

Ze haalde haar schouders op. ‘Dat doet er niet toe.’

Ik voelde hoe de woede in me opborrelde, maar dwong mezelf rustig te blijven.

‘Weet je,’ zei ik uiteindelijk, ‘het gaat me niet om geld of spullen. Het gaat om herinneringen. Om erkenning dat ik ook deel uitmaakte van zijn leven.’

Sanne keek me even aan, haar ogen koud en afstandelijk.

‘Martijn heeft zijn keuzes gemaakt,’ zei ze simpelweg.

Ik stond op en liep naar de deur zonder nog iets te zeggen.

Thuisgekomen pakte ik de doos met foto’s en brieven uit en spreidde ze uit over de vloer. Ik keek naar ons als kinderen: lachend op het strand in Zeeland, samen schaatsend op de vijver achter ons huis in een strenge winter. Ik voelde weer even hoe het was om gezien te worden.

Die avond belde mijn moeder onverwacht aan.

‘Mag ik binnenkomen?’ vroeg ze zachtjes.

We zaten samen aan tafel terwijl ze haar handen om haar kopje thee vouwde.

‘Het spijt me dat we je zo weinig hebben gesteund,’ zei ze uiteindelijk met gebroken stem. ‘We waren zo bezig met ons eigen verdriet…’

Ik knikte alleen maar; woorden schoten tekort.

‘Je vader… hij weet niet hoe hij hiermee om moet gaan,’ vervolgde ze. ‘Hij mist Martijn ook vreselijk.’

‘En mij?’ vroeg ik voorzichtig.

Ze keek me eindelijk echt aan. ‘Jou ook, Eva. Maar we weten gewoon niet hoe we dat moeten laten zien.’

We huilden samen die avond – voor Martijn, voor alles wat verloren was gegaan, voor alles wat nooit meer zou zijn zoals vroeger.

Nu, maanden later, probeer ik langzaam mijn plek terug te vinden in een familie die verscheurd is door verlies en onuitgesproken pijn. Soms voel ik me nog steeds onzichtbaar; soms voel ik de warmte van herinneringen die niemand me kan afnemen.

Was liefde ooit genoeg geweest om ons bij elkaar te houden? Of is familie uiteindelijk toch vooral een kwestie van bezit en vergeten worden?