Alleenstaande vader in Amersfoort: Mijn strijd voor mijn kinderen
‘Papa, waarom is mama weg?’
De stem van mijn oudste, Joris, trilt terwijl hij aan de keukentafel zit. Zijn vingers friemelen aan het label van zijn trui. Ik slik, voel mijn keel dichtknijpen. Het is pas drie weken geleden dat Marieke vertrok, maar het lijkt een eeuwigheid. De regen tikt tegen het raam, alsof het huis zelf huilt om wat we verloren zijn.
‘Mama… heeft tijd nodig,’ zeg ik zacht, terwijl ik probeer mijn tranen te verbergen achter de krant. Maar Joris kijkt dwars door me heen, zijn blauwe ogen vol vragen die ik niet kan beantwoorden.
‘Ze komt toch wel terug?’ vraagt Sophie, onze middelste, haar stem hoopvol en breekbaar tegelijk. Ze is acht, te jong om te begrijpen waarom haar moeder haar koffers pakte en zonder om te kijken de deur achter zich dichttrok.
Ik weet niet wat ik moet zeggen. Liegen voelt verkeerd, maar de waarheid is te hard. ‘We moeten even zonder mama verder,’ zeg ik uiteindelijk. ‘Maar ik ben er voor jullie. Altijd.’
’s Avonds, als de kinderen slapen, zit ik alleen in de woonkamer. De stilte is oorverdovend. Ik hoor het tikkende geluid van de klok, het zachte gesnurk van onze hond Bram in zijn mand. Mijn gedachten razen. Hoe heeft het zo ver kunnen komen?
Marieke en ik waren ooit gelukkig. We ontmoetten elkaar op Koningsdag in Utrecht, dansend tussen de oranje menigte. Ze lachte naar me alsof ik de enige was op aarde. We trouwden in een klein kerkje in Amersfoort, kregen drie kinderen: Joris, Sophie en de kleine Mees. Maar naarmate de jaren verstreken, werd Marieke stiller. Ze klaagde over vermoeidheid, over het gevoel opgesloten te zitten in ons rijtjeshuis met zijn eeuwige stapels was en eindeloze boodschappenlijstjes.
De laatste maanden voerden we steeds vaker ruzie. Over geld – want mijn baan als leraar Nederlands bracht niet veel op – over haar gemis aan vrijheid, over wie de kinderen naar zwemles moest brengen. Op een avond schreeuwde ze dat ze zichzelf kwijt was geraakt. Ik wist niet wat ik moest zeggen. Ik hield haar vast, maar ze duwde me weg.
En toen was ze weg.
De dagen daarna voelde ik me als een schip zonder roer. De kinderen moesten naar school, broodtrommels gevuld worden, gymtassen gepakt. Ik vergat Mees’ knuffelbeer mee te geven naar de crèche en hij huilde tot hij over zijn nek ging. Sophie kreeg een driftbui in de supermarkt omdat ik haar favoriete hagelslag vergat. Joris sloot zich op in zijn kamer en wilde niet praten.
Mijn moeder kwam langs met pannen soep en goedbedoelde adviezen. ‘Je moet sterk zijn voor die kinderen, Nathan,’ zei ze streng. Maar elke avond als ik hun kamerdeuren sloot, voelde ik me zwakker dan ooit.
Op een dag stond Marieke ineens voor de deur. Ze wilde haar post ophalen en wat kleren meenemen. De kinderen vlogen op haar af, hingen aan haar benen. ‘Mama, blijf je eten?’ vroeg Mees met grote ogen.
Ze keek me aan, haar gezicht bleek en moe. ‘Ik kan niet blijven,’ zei ze zachtjes.
‘Waarom niet?’ vroeg ik, mijn stem schor van ingehouden woede en verdriet.
‘Omdat ik mezelf moet vinden,’ fluisterde ze.
Die nacht lag ik wakker in bed. Haar woorden echoden door mijn hoofd: mezelf vinden. Was ik haar kwijtgeraakt? Of had ze zichzelf verloren in ons leven?
De weken werden maanden. Ik leerde hoe je vlechtjes maakt in Sophies haar, hoe je Joris’ voetbaltenue op tijd wast en hoe je Mees’ driftbuien kalmeert met een knuffel en een liedje van Kinderen voor Kinderen. Maar het bleef zwaar.
Op school werd Joris stiller. Zijn juf belde: ‘Nathan, maak je je zorgen? Hij lijkt zo afwezig.’
Ik vertelde haar wat er gebeurd was. Ze luisterde geduldig en stelde voor dat Joris met de schoolmaatschappelijk werker zou praten.
Sophie begon in bed te plassen. Eerst dacht ik dat het toeval was, maar toen gebeurde het drie nachten achter elkaar. Ze schaamde zich vreselijk.
‘Het geeft niet,’ zei ik terwijl ik haar natte lakens verschoonde. ‘Papa is ook wel eens bang geweest.’
Ze keek me aan met grote ogen. ‘Ben jij ook bang dat mama nooit meer terugkomt?’
Ik kon alleen maar knikken.
Mees werd steeds aanhankelijker, klampte zich vast aan mijn been als ik hem naar de crèche bracht.
Op een dag barstte ik uit in tranen bij het koffiezetapparaat op mijn werk. Mijn collega’s keken ongemakkelijk weg. Alleen Sanne, de biologiedocente, legde een hand op mijn schouder.
‘Je doet het goed, Nathan,’ zei ze zacht.
Maar zo voelde het niet.
De eerste Vaderdag zonder Marieke was zwaar. De kinderen maakten tekeningen op school: Joris had een voetbal getekend met ons samen op het veld; Sophie een regenboog met ‘Papa is lief’ eronder; Mees had met vingerverf een onherkenbare klodder gemaakt die volgens hem onze hond Bram was.
Ze gaven me ontbijt op bed: aangebrande tosti’s en lauwe thee. Sophie zong een liedje dat ze zelf had verzonnen:
‘Papa is sterk,
Papa is lief,
Papa is altijd hier,
Ook als mama verdrietig is.’
Ik huilde openlijk terwijl zij naast me zaten op het bed.
Later die dag gingen we naar het park. De zon scheen eindelijk weer eens na weken van grijze luchten en motregen. Joris rende achter Mees aan, Sophie plukte madeliefjes voor in haar haar.
‘Papa?’ vroeg Joris terwijl hij naast me kwam zitten op het bankje.
‘Ja jongen?’
‘Ben je boos op mama?’
Ik dacht na voordat ik antwoordde. ‘Nee… Ik ben verdrietig omdat ze weg is. Maar boos? Nee, dat helpt niemand.’
Hij knikte langzaam en keek naar zijn schoenen.
‘Denk je dat ze ooit terugkomt?’
Ik haalde diep adem. ‘Misschien… Maar weet je wat belangrijker is? Dat wij samen verder gaan. Dat we elkaar hebben.’
Hij sloeg zijn armen om me heen en drukte zijn gezicht tegen mijn borst.
Die avond voelde het huis iets minder leeg.
Toch bleef de onzekerheid knagen. Hoe lang kon ik dit volhouden? Mijn werk leed eronder; mijn directeur riep me bij zich:
‘Nathan, je bent er met je hoofd niet bij.’
Ik vertelde hem alles – over Marieke, over de kinderen, over mijn angst om te falen.
Hij luisterde aandachtig en zei: ‘Neem wat tijd voor jezelf. Je hoeft dit niet alleen te doen.’
Maar hoe dan? Wie zorgt er voor mijn kinderen als ik instort?
Soms droom ik dat Marieke terugkomt, dat alles weer wordt zoals vroeger. Maar dan word ik wakker in een koud bed en hoor ik Mees huilen omdat hij zijn moeder mist.
Toch geef ik niet op.
Elke dag probeer ik er te zijn voor mijn kinderen – met liefde, geduld en soms met tranen die ze niet zien.
En soms vraag ik me af: Wat betekent het eigenlijk om sterk te zijn? Is het genoeg om gewoon door te gaan? Of moet je ook leren loslaten?
Wat zouden jullie doen als je alles dreigt te verliezen wat je liefhebt?