Wanneer het klaslokaal een slagveld wordt: Mijn verhaal over zwijgen, familie en het zoeken naar rechtvaardigheid

‘Daan, hou nou eens op met dat gezeur. Je moet gewoon opletten!’ De stem van meneer van Dijk snijdt door het lokaal als een mes. Mijn handen trillen, mijn hoofd bonkt. Ik voel me licht in mijn hoofd, alsof ik elk moment kan omvallen. Ik steek mijn hand nog een keer op, wanhopig. ‘Meneer, ik voel me echt niet goed…’

Hij kijkt me aan met die kille blik die ik inmiddels zo goed ken. ‘Iedereen voelt zich wel eens niet lekker. Zet je schouders eronder.’ De rest van de klas lacht zachtjes. Ik hoor Tim fluisteren: ‘Watje.’

Mijn zicht wordt wazig. Ik probeer me vast te klampen aan het tafelblad, maar alles draait. Dan wordt het zwart.

Als ik bijkom, lig ik op de koude tegelvloer. Mijn hoofd doet pijn. Om me heen hoor ik stemmen, maar alles klinkt ver weg. Iemand roept: ‘Daan? Daan, hoor je me?’ Het is mevrouw Jansen, de conciërge. Ze tilt voorzichtig mijn hoofd op. ‘Rustig maar, jongen. Je bent even weg geweest.’

Meneer van Dijk staat erbij, zijn armen over elkaar. ‘Hij overdrijft gewoon,’ mompelt hij tegen haar. ‘Altijd hetzelfde met die jongen.’

Die middag zit ik thuis op de bank, een deken om me heen geslagen. Mijn vader, Erik, ijsbeert door de kamer. Zijn gezicht staat strak van woede en bezorgdheid.

‘Wat is er precies gebeurd?’ vraagt hij voor de derde keer.

‘Ik… ik voelde me niet goed. Ik heb het gezegd, maar meneer van Dijk deed niks. Toen viel ik flauw.’

Mijn vader balt zijn vuisten. ‘Dit is niet de eerste keer dat die man jou negeert. Weet je nog vorige maand? Toen je migraine had en hij je uitlachte?’

Ik knik zwijgend. Mijn moeder, Marieke, probeert te sussen. ‘Misschien had hij het druk…’

‘Nee,’ snauwt mijn vader. ‘Dit is geen toeval meer.’

Die avond hoor ik mijn ouders ruziën in de keuken.

‘Je moet niet zo overdrijven, Erik,’ zegt mijn moeder zacht.

‘Overdrijven? Onze zoon valt flauw in de klas en niemand doet iets! Wat als het erger was geweest?’

‘Maar ruzie maken met school helpt toch niet…’

‘Dus we doen niks? We laten Daan gewoon aan zijn lot over?’

Ik trek de deken strakker om me heen. Mijn maag draait om van angst en schaamte.

De volgende dag neemt mijn vader vrij van zijn werk en stapt samen met mij het kille schoolgebouw binnen. In de gang ruikt het naar natte jassen en schoonmaakmiddel. We worden ontvangen door mevrouw de Vries, de directeur.

‘Gaat het weer een beetje met je, Daan?’ vraagt ze vriendelijk.

Ik knik, maar durf haar niet aan te kijken.

Mijn vader steekt meteen van wal: ‘Ik wil weten waarom mijn zoon genegeerd wordt als hij om hulp vraagt.’

Mevrouw de Vries zucht diep. ‘We nemen dit soort zaken serieus, meneer van Leeuwen. Maar volgens meneer van Dijk was er niets aan de hand.’

Mijn vader’s stem trilt van woede: ‘Niets aan de hand? Hij is flauwgevallen! Waar was de zorgplicht?’

Ze kijkt ongemakkelijk naar haar handen. ‘We zullen het bespreken met het team.’

Op weg naar huis zegt mijn vader: ‘Ze gaan er niks mee doen, let maar op.’

En hij krijgt gelijk.

De dagen daarna verandert er niets. In de klas kijkt meneer van Dijk dwars door me heen. Tim en zijn vrienden maken grappen over ‘de flauwvaller’. Ik voel me steeds kleiner worden.

Thuis wordt het steeds stiller tussen mijn ouders. Mijn moeder probeert te bemiddelen, maar mijn vader wordt steeds bozer en afstandelijker.

Op een avond barst hij uit tegen mij: ‘Waarom zeg je niks terug in de klas? Waarom laat je ze zo met je sollen?’

Ik weet niet wat ik moet zeggen. Hoe leg ik uit dat ik elke dag bang ben? Dat ik ’s ochtends misselijk ben van zenuwen? Dat ik droom dat ik verdwijn?

Mijn zusje Fleur kijkt me soms aan met grote ogen vol medelijden. Ze is pas acht en begrijpt niet waarom haar grote broer ineens zo stil is.

Op school krijg ik een gesprek met de zorgcoördinator, mevrouw Bakker.

‘Daan, kun je vertellen wat er gebeurt in de klas?’ vraagt ze zacht.

Ik staar naar mijn handen. ‘Ze luisteren niet als ik iets zeg…’

‘Wie zijn “ze”?’

‘De leraar… en sommige kinderen.’

Ze knikt langzaam, maakt aantekeningen. ‘We gaan kijken wat we kunnen doen.’

Maar er gebeurt niets.

’s Nachts lig ik wakker en luister naar het gefluister van mijn ouders beneden. Soms hoor ik mijn vader huilen. Soms hoor ik alleen stilte.

Op een dag komt mijn vader thuis met rode ogen en trillende handen.

‘Ze hebben me gebeld,’ zegt hij zacht tegen mijn moeder.

‘Wie?’

‘De schooldirecteur. Ze vinden dat ik te ver ga met mijn klachten. Dat ik Daan onder druk zet.’

Mijn moeder slaat haar hand voor haar mond.

‘Ze willen dat we stoppen met “aanklachten” indienen,’ zegt hij bitter.

Die avond eet niemand iets. De stilte aan tafel is ondraaglijk.

De weken slepen zich voort. Ik voel me steeds meer een schim in mijn eigen leven. Op school ben ik onzichtbaar of het mikpunt van spot; thuis ben ik de oorzaak van ruzie.

Op een dag komt Fleur naar me toe terwijl ik op bed lig.

‘Daan?’ fluistert ze.

‘Ja?’

‘Ben jij boos op mij?’

Ik schrik op. ‘Nee! Hoezo?’

Ze haalt haar schouders op. ‘Papa en mama maken altijd ruzie sinds jij ziek bent.’

Ik trek haar dicht tegen me aan en voel tranen branden achter mijn ogen.

Op een vrijdagmiddag stormt mijn vader plotseling mijn kamer binnen met een envelop in zijn hand.

‘Weet je wat dit is?’ vraagt hij fel.

Ik schud mijn hoofd.

‘Een uitnodiging voor een gesprek met de leerplichtambtenaar! Ze denken dat jij spijbelt omdat je soms ziek thuis bent!’

Hij gooit de envelop op mijn bureau en loopt stampend weg.

Ik staar naar het papier en voel paniek opkomen. Alsof alles wat er gebeurt mijn schuld is.

’s Avonds hoor ik mijn ouders weer ruziën – harder dan ooit tevoren.

‘Misschien moeten we Daan gewoon naar een andere school sturen!’ roept mijn vader wanhopig.

‘En dan? Dan begint alles opnieuw!’ huilt mijn moeder.

Ik druk mijn kussen tegen mijn oren en wens dat alles stopt.

De volgende ochtend zit ik in stilte aan het ontbijt als mijn vader tegenover me gaat zitten.

‘Daan,’ zegt hij zacht, ‘ik weet dat dit allemaal heel zwaar is voor jou.’

Ik knik zwijgend.

‘Weet je… soms weet ik ook niet meer wat goed is,’ fluistert hij gebroken.

Voor het eerst zie ik hoe moe hij is – hoe deze strijd hem sloopt.

Die middag besluit ik zelf naar mevrouw Bakker te gaan.

‘Mevrouw…’ begin ik aarzelend, ‘ik wil gewoon dat iemand luistert.’

Ze kijkt me aan met zachte ogen. ‘Dat wil iedereen, Daan.’

En toch gebeurt het niet.

De maanden verstrijken. De ruzies thuis worden minder fel, maar ook kouder – alsof iedereen zich erbij neerlegt dat dingen niet veranderen. Op school blijf ik onzichtbaar; meneer van Dijk doet alsof er nooit iets gebeurd is.

Soms vraag ik me af of het ooit anders zal worden – of iemand ooit echt zal luisteren naar kinderen zoals ik, die alleen maar willen dat hun stem gehoord wordt.

Misschien ben ik niet de enige die zich zo voelt… Wat zouden jullie doen als niemand luistert? Wanneer breekt stilte – en wie durft dan eindelijk te spreken?