Vergeet je portemonnee niet: Een familiegeschiedenis uit Rotterdam
‘Mam, waar is je pinpas nou weer?’ De stem van mijn dochter Linda klinkt geërgerd terwijl ze mijn portemonnee doorzoekt. Ik zit aan de keukentafel, mijn handen trillend om de mok thee die ik net heb ingeschonken. ‘Ik weet het niet, lieverd,’ zeg ik zacht. ‘Misschien ligt hij nog in mijn jas.’
Linda zucht diep. ‘Je moet echt beter opletten, mam. Straks raak je hem kwijt en dan kunnen we weer alles gaan regelen.’
Ik voel hoe mijn wangen rood worden van schaamte. Vroeger was ik degene die alles regelde. Ik hield het huishouden draaiende, zorgde voor de kinderen, werkte parttime in de bibliotheek en had altijd een oplossing voor elk probleem. Maar nu… nu lijkt het alsof ik alleen nog maar tot last ben.
‘Oma, mag ik een koekje?’ vraagt mijn kleinzoon Bram, terwijl hij zijn handje uitsteekt. Zijn stem is nog zo onschuldig, zo vol verwachting. Ik glimlach naar hem en schuif de koektrommel zijn kant op. ‘Natuurlijk, jongen. Neem er maar twee.’
Linda kijkt me boos aan. ‘Mam, je weet toch dat hij geen suiker mag? De dokter heeft het nog gezegd!’
‘Ach, één keertje kan toch geen kwaad?’ probeer ik voorzichtig.
‘Dat zeg je elke keer,’ snauwt Linda terug. ‘En dan zit ik straks weer met een hyperactief kind thuis.’
De spanning in de kamer is om te snijden. Bram kijkt beteuterd naar zijn moeder en schuift de koektrommel terug. Ik voel een steek in mijn hart. Was het vroeger ook zo moeilijk tussen mij en mijn moeder? Of is dit iets van deze tijd?
Sinds mijn man Jan vijf jaar geleden overleed, is alles anders geworden. De kinderen komen minder vaak langs. Linda woont in Capelle aan den IJssel, niet eens zo ver weg, maar ze zegt altijd dat ze het druk heeft met haar werk en de kinderen. Mijn zoon Erik zie ik nog minder. Hij woont in Amsterdam en belt alleen als hij geld nodig heeft.
‘Mam, kun je me misschien even helpen? Mijn huur is deze maand omhoog gegaan en ik kom net wat tekort…’
Het begon klein: een tientje hier, vijftig euro daar. Maar de laatste tijd vraagt hij steeds vaker om grotere bedragen. Ik wil hem graag helpen – hij is tenslotte mijn zoon – maar mijn pensioen is niet groot en alles wordt duurder. Soms vraag ik me af of hij nog wel zou bellen als ik niets meer had.
Afgelopen zondag was het weer zover. Erik stond ineens voor de deur, met zijn dochtertje Sophie aan de hand.
‘Hoi mam,’ zei hij, zonder me echt aan te kijken. ‘We waren in de buurt en dachten: laten we even langsgaan.’
Sophie rende meteen naar binnen en omhelsde me stevig. ‘Oma! Mag ik straks in de tuin spelen?’
‘Natuurlijk, lieverd,’ zei ik blij. Even voelde alles weer normaal.
Maar toen we aan tafel zaten, begon Erik over zijn werk – of beter gezegd: het gebrek daaraan.
‘Ze hebben me weer niet aangenomen,’ zuchtte hij. ‘Het is allemaal zo oneerlijk tegenwoordig. En die uitkering… daar kun je toch niet van leven?’
Ik knikte begrijpend, maar voelde de onuitgesproken vraag al hangen.
‘Mam… zou je misschien…’
Ik onderbrak hem snel: ‘Erik, ik heb deze maand ook veel kosten gehad. De verwarming moest gerepareerd worden en de boodschappen zijn zo duur geworden.’
Hij keek me teleurgesteld aan. ‘Ja, maar jij hebt toch dat huis nog? Je zou het kunnen verkopen en kleiner gaan wonen.’
Die opmerking sneed dieper dan ik wilde toegeven. Dit huis is alles wat ik nog heb van Jan – zijn gereedschap hangt nog in het schuurtje, zijn oude jas hangt nog aan de kapstok.
‘Ik ben hier gelukkig,’ zei ik zacht.
Erik haalde zijn schouders op en keek op zijn telefoon. Even later vertrok hij alweer, zonder echt afscheid te nemen.
Die avond zat ik alleen op de bank, met een kopje thee dat allang koud was geworden. Ik dacht aan vroeger: hoe we met z’n allen aan tafel zaten, hoe Jan grapjes maakte en Linda en Erik elkaar plaagden om wie het grootste stuk taart kreeg.
Nu lijkt iedereen alleen nog maar bezig met zichzelf – of met geld.
De volgende dag belde Linda weer.
‘Mam, Bram heeft zijn jas bij jou laten liggen. Kun je hem morgen even brengen?’
‘Natuurlijk,’ zei ik meteen. ‘Wil je dat ik nog iets meeneem?’
Ze aarzelde even. ‘Nou… als je toch komt, zou je dan misschien wat boodschappen kunnen meenemen? We hebben het deze maand krap.’
Ik voelde een mengeling van verdriet en boosheid opkomen. Waarom draait alles altijd om geld? Waarom kan niemand gewoon langskomen voor mij – niet voor wat ik kan geven?
Toen ik de volgende dag bij Linda aankwam, was ze druk aan het bellen terwijl Bram op de bank tv keek.
‘Zet de boodschappen maar in de keuken,’ riep ze zonder op te kijken.
Ik zette alles neer en liep naar Bram toe.
‘Hoe gaat het op school?’ vroeg ik zacht.
Hij haalde zijn schouders op. ‘Gaat wel.’
‘Heb je vriendjes?’
Hij knikte vaag, zijn ogen gericht op het scherm.
Ik voelde me zo machteloos – alsof er een onzichtbare muur tussen mij en mijn familie stond.
Op weg naar huis dacht ik na over alles wat er veranderd was. Over hoe vanzelfsprekend het vroeger was dat we elkaar hielpen – zonder bijbedoelingen, zonder verwachtingen van geld of spullen.
’s Avonds belde mijn vriendin Ans.
‘Hoe gaat het met je, Marijke?’ vroeg ze bezorgd.
Ik vertelde haar alles – over Erik die geld wilde, over Linda die alleen belt als ze iets nodig heeft.
Ans zuchtte diep. ‘Je moet voor jezelf kiezen, Marijke. Je hebt recht op rust en geluk.’
Maar hoe doe je dat als moeder? Hoe laat je los zonder schuldgevoel?
De dagen daarna probeerde ik mezelf bezig te houden in de tuin. Tussen de bloemen vond ik rust – even geen vragen om geld, geen verwijten over koekjes of vergeten pinpassen.
Toch bleef er iets knagen. Wat als ik straks echt niets meer heb? Wie zal er dan nog voor mij zorgen?
Op een regenachtige middag stond Linda ineens voor de deur – zonder aankondiging, zonder boodschappenlijstje.
‘Mam…’ begon ze aarzelend. ‘Het spijt me van laatst. Ik ben gewoon zo moe… Alles komt op mij neer sinds papa er niet meer is.’
Ik trok haar in een omhelzing en voelde haar schouders schokken van het huilen.
‘Weet je,’ zei ze snikkend, ‘soms weet ik gewoon niet meer hoe het moet – moeder zijn, werken, alles regelen…’
Voor het eerst in lange tijd voelde ik begrip – voor haar én voor mezelf.
Misschien zijn we allemaal verdwaald geraakt in onze eigen zorgen en verwachtingen.
Die avond zaten we samen aan tafel, zonder verwijten of vragen om geld – gewoon moeder en dochter, zoals vroeger.
Maar diep vanbinnen blijft de angst: zal het ooit weer echt goed komen tussen ons allemaal? Of zijn sommige wonden te diep om te helen?
Wat betekent familie eigenlijk nog als liefde steeds vaker wordt afgewogen tegen geld? Wie ben je als moeder als je kinderen alleen komen als ze iets nodig hebben?