Toen ik hem na 35 jaar weer zag: een ontmoeting die alles veranderde

‘Anke?’

Het was alsof de tijd even stilstond. Mijn handen trilden, de plastic tas met boodschappen sneed in mijn vingers. Midden in de drukte van de Rotterdamse Koopgoot, tussen het geroezemoes en het felle licht, stond hij daar. Zijn stem was ouder, maar onmiskenbaar. Ik wilde weglopen, verdwijnen in de menigte, maar mijn benen weigerden dienst.

‘Ben jij het echt?’ vroeg hij nog eens, zachter nu. Zijn ogen zochten de mijne. Ik knikte, nauwelijks zichtbaar. ‘Ja, ik ben het.’

Zijn naam kwam als een fluistering over mijn lippen: ‘Jeroen.’

Hij glimlachte schuchter. ‘Wat een toeval…’

Toeval? Was het toeval, of was het iets anders? Mijn hart bonsde in mijn borstkas. Alles kwam terug: de geur van zijn leren jas op die zwoele zomeravond in 1989, het geluid van zijn lach toen we samen op het strand van Scheveningen zaten, zijn lippen in mijn nek terwijl de wereld om ons heen niet bestond.

‘Hoe gaat het met je?’ vroeg hij voorzichtig.

Ik slikte. ‘Goed… denk ik.’

‘Je denkt?’

Ik lachte schamper. ‘Het leven is ingewikkeld geworden.’

Hij knikte begrijpend. ‘Dat is het altijd al geweest.’

We stonden daar, twee vreemden met een gedeeld verleden. Mensen liepen langs ons heen, niemand die wist dat hier een heel leven werd ingehaald.

‘Wil je koffie?’ vroeg hij plotseling. ‘Er is daar een café.’

Ik aarzelde. Wat zou mijn man zeggen als hij wist dat ik hier stond met Jeroen? Wat zou mijn dochter denken? Maar iets in mij wilde weten – moest weten – wat er van hem geworden was.

‘Oké,’ zei ik zacht.

We gingen zitten aan een tafeltje bij het raam. Jeroen bestelde cappuccino voor ons allebei – hij wist nog steeds hoe ik mijn koffie dronk. Even was ik weer twintig.

‘En? Ben je gelukkig?’ vroeg hij.

Ik keek naar buiten, naar de regen die tegen het glas tikte. ‘Soms,’ zei ik eerlijk. ‘En jij?’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik heb het geprobeerd. Getrouwd geweest, gescheiden. Twee zoons. Jij?’

‘Getrouwd,’ antwoordde ik. ‘Eén dochter. Ze heet Sophie.’

Hij glimlachte weemoedig. ‘Mooie naam.’

Er viel een stilte tussen ons, gevuld met alles wat niet werd gezegd.

‘Waarom ben je weggegaan, Anke?’ vroeg hij plotseling. Zijn stem brak bijna.

Ik voelde de oude pijn weer opborrelen. ‘Omdat ik moest kiezen,’ fluisterde ik. ‘Mijn ouders wilden niet dat ik met jou verderging. Jij was… te wild, te anders. Ze zeiden dat je mijn leven zou ruïneren.’

Hij lachte bitter. ‘En? Hebben ze gelijk gekregen?’

Ik keek hem aan, recht in zijn ogen. ‘Nee,’ zei ik zacht. ‘Ze hebben mijn hart gebroken.’

Hij pakte mijn hand vast, aarzelend eerst, maar toen steviger. Zijn vingers waren warm en vertrouwd.

‘Ik heb je nooit vergeten,’ zei hij zacht.

Mijn ogen vulden zich met tranen. ‘Ik jou ook niet.’

We zaten daar, hand in hand, terwijl buiten de stad gewoon doorging.

‘Weet je nog die nacht op het strand?’ vroeg hij plotseling.

Ik lachte door mijn tranen heen. ‘Hoe kan ik die vergeten? We dachten dat we onsterfelijk waren.’

‘En nu?’

‘Nu voel ik me vooral oud en moe,’ gaf ik toe.

Hij kneep zachtjes in mijn hand. ‘Je bent nog steeds mooi, Anke.’

Ik voelde hoe mijn wangen rood werden. Het was zo lang geleden dat iemand dat tegen me had gezegd.

Plotseling ging mijn telefoon af – een berichtje van mijn man: “Waar blijf je? Sophie wacht op je.”

De realiteit sloeg keihard toe.

‘Ik moet gaan,’ zei ik schor.

Jeroen liet mijn hand los, maar zijn blik hield me vast.

‘Mag ik je nog eens zien?’ vroeg hij voorzichtig.

Mijn hart schreeuwde ja, maar mijn hoofd wist beter.

‘Ik weet het niet,’ fluisterde ik. ‘Het is ingewikkeld.’

Hij knikte langzaam. ‘Soms moet je kiezen voor jezelf, Anke.’

Ik stond op, pakte mijn tas en keek hem nog één keer aan.

‘Dag Jeroen,’ zei ik zacht.

‘Dag Anke,’ antwoordde hij.

Buiten ademde ik diep in. De regen voelde koud op mijn gezicht, maar ergens binnenin brandde iets wat ik lang vergeten was: hoop? Spijt? Of gewoon het besef dat sommige liefdes nooit echt verdwijnen?

Thuis zat Sophie aan tafel te tekenen. Mijn man Erik keek op van zijn krant.

‘Je bent laat,’ zei hij zonder op te kijken.

‘Het was druk,’ loog ik.

Sophie keek me aan met haar grote blauwe ogen – Jeroens ogen, realiseerde ik me ineens weer pijnlijk scherp.

Die nacht lag ik wakker naast Erik en dacht aan alles wat had kunnen zijn – en aan alles wat nooit meer zou worden.

Had ik de juiste keuzes gemaakt? Of had ik mezelf ergens onderweg verloren?

Misschien is dat wel de vraag die we allemaal moeten stellen: wanneer kies je voor jezelf – en wanneer voor de mensen van wie je houdt?