Elke Ochtend Vlucht Ik Naar Mijn Werk: Het Verhaal Achter Mijn Masker

‘Waarom ben je altijd zo vroeg weg, Marloes? Alsof je niet eens wilt ontbijten met ons.’ De stem van mijn man, Erik, klinkt scherp door de keuken. Ik sta met mijn jas al aan, sleutels in de hand, en voel de spanning in mijn schouders trekken. ‘Het is gewoon druk op werk, Erik. Je weet hoe het is bij de gemeente rond deze tijd van het jaar,’ lieg ik, terwijl ik de blik van onze dochter Lotte ontwijk. Ze kijkt me aan met haar grote blauwe ogen, alsof ze alles begrijpt.

Elke ochtend hetzelfde toneelstuk. Erik die moppert over de rommel in huis, over het feit dat ik te weinig thuis ben, over de boodschappen die niet op tijd zijn gedaan. En ik? Ik glimlach, knik, en vlucht zodra ik kan naar buiten. De frisse lucht van Amsterdam slaat me in het gezicht als een klap van vrijheid. Mijn hart bonkt in mijn borstkas – niet van haast, maar van opluchting.

Op de fiets naar het stadhuis voel ik me eindelijk mezelf. De wind door mijn haar, het geluid van de stad die ontwaakt. Hier ben ik Marloes, de collega die altijd klaarstaat, de vrouw met verstand van zaken. Niet de vrouw die thuis haar adem inhoudt als haar man thuiskomt.

‘Goedemorgen Marloes!’ roept Jeroen bij binnenkomst. Zijn glimlach is warm en echt. ‘Kopje koffie?’

‘Graag,’ zeg ik, en voor het eerst vandaag meen ik het. In het kantoor voel ik me gezien. Hier telt mijn mening, hier word ik gewaardeerd om wie ik ben en wat ik kan. Niemand die me hier verwijt dat de vaatwasser niet is uitgeruimd of dat Lotte haar gymspullen mist.

Maar zodra de klok vijf uur slaat, voel ik de knoop in mijn maag terugkomen. Ik stel het vertrek uit, blijf hangen bij collega’s, maak nog snel een rapport af. Alles om maar niet naar huis te hoeven.

Thuis wacht Erik. Zijn humeur is onvoorspelbaar – soms vriendelijk, vaker nors. ‘We eten om zes uur,’ zegt hij zonder op te kijken van zijn telefoon als ik binnenkom. Lotte zit stil aan tafel, haar broertje Bram speelt met zijn autootjes op de grond.

‘Hoe was je dag?’ probeer ik luchtig.

‘Gewoon,’ zegt Lotte zachtjes. Ze kijkt naar haar bord.

‘Je moeder is altijd weg,’ zegt Erik ineens hardop tegen niemand in het bijzonder. ‘Misschien moet ze maar gewoon op kantoor gaan wonen.’

Ik slik en kijk naar mijn kinderen. Hun ogen zoeken de mijne, onzeker. Ik wil iets zeggen, maar de woorden blijven steken in mijn keel.

’s Avonds lig ik wakker naast Erik, die al snurkt. Mijn gedachten razen. Hoe ben ik hier beland? We waren ooit verliefd, toch? Maar nu lijkt alles wat ik doe verkeerd te zijn. Mijn moeder zei altijd: ‘Je moet vechten voor je gezin.’ Maar hoeveel moet je vechten voordat je jezelf verliest?

Op een regenachtige donderdagmiddag barst alles los. Ik kom thuis en vind Erik schreeuwend aan de telefoon met zijn moeder. ‘Ze doet nooit iets goed! Altijd dat gezeur over werk! Alsof ze de koningin is!’

Ik voel iets breken in mij. ‘Stop ermee, Erik! Zo praat je niet over mij!’

Hij kijkt me aan alsof hij me voor het eerst ziet. ‘O ja? En wat ga je eraan doen dan?’

Lotte begint te huilen in de woonkamer. Bram kruipt onder tafel.

Ik ren naar boven en sluit mezelf op in de badkamer. Tranen stromen over mijn wangen. Mijn handen trillen terwijl ik naar mezelf kijk in de spiegel. Wie ben ik geworden?

De dagen daarna zijn ijzig stil in huis. Erik praat nauwelijks tegen me, Lotte trekt zich terug op haar kamer en Bram klampt zich aan mij vast als een reddingsboei.

Op kantoor merkt Jeroen dat er iets mis is. ‘Gaat het wel?’ vraagt hij voorzichtig tijdens de lunch.

Ik knik, maar mijn stem breekt als ik zeg: ‘Soms weet ik niet meer wie ik ben.’

Hij legt zijn hand op de mijne. ‘Je bent meer dan alleen moeder of vrouw van Erik.’

Die woorden blijven hangen als een echo in mijn hoofd.

’s Avonds zit ik aan tafel met Lotte terwijl ze haar huiswerk maakt.

‘Mama?’ fluistert ze ineens. ‘Ben je verdrietig?’

Ik slik en knik langzaam.

‘Wil je weg bij papa?’ vraagt ze zachtjes.

Mijn hart breekt opnieuw. ‘Ik weet het niet lieverd… Soms denk ik dat het beter is voor iedereen.’

Ze pakt mijn hand vast en zegt: ‘Ik wil dat je gelukkig bent.’

Die nacht neem ik een besluit. Ik kan niet langer leven met een masker op – niet voor mezelf en niet voor mijn kinderen.

De volgende ochtend pak ik een tas in met wat kleren voor mij en de kinderen. Mijn handen trillen als ik Lotte wakker maak.

‘We gaan even ergens anders heen,’ fluister ik.

Ze knikt dapper en pakt Bram bij de hand.

Beneden tref ik Erik aan in de keuken.

‘Wat is dit nou weer?’ snauwt hij als hij de tas ziet.

‘Ik ga weg, Erik. Dit kan zo niet langer.’

Hij lacht spottend. ‘En waar denk je heen te gaan? Je hebt niks zonder mij.’

Ik kijk hem recht aan – voor het eerst in jaren voel ik kracht in mezelf opborrelen.

‘Ik heb mezelf nog,’ zeg ik zacht maar vastberaden.

Met bonzend hart loop ik naar buiten, Lotte en Bram dicht bij me.

We slapen die nacht bij mijn vriendin Sanne in Haarlem. Het voelt vreemd en onwennig, maar ook als ademhalen na jaren onder water te zijn geweest.

De weken daarna zijn zwaar – gesprekken met instanties, zoeken naar een eigen plek, tranen van verdriet én opluchting. Maar elke dag voel ik me een beetje meer mezelf worden.

Soms vraag ik me af: Had ik eerder moeten gaan? Of was dit precies het moment waarop ik eindelijk durfde te kiezen voor mezelf en mijn kinderen?

Heb jij ooit het gevoel gehad dat je moest vluchten om jezelf terug te vinden? Wat zou jij doen als je leven achter gesloten deuren heel anders is dan iedereen denkt?