De laatste zomer met opa Henk: Wanneer zorgen liefde wordt

‘Kun je alsjeblieft even luisteren, Sanne? Ik kan het niet meer alleen. Opa Henk heeft iemand nodig die bij hem blijft. Jij bent de enige die nu kan helpen.’

De stem van mijn zus Marieke trilde aan de andere kant van de lijn. Mijn vingers klemden zich om mijn telefoon. Ik keek naar buiten, naar de regen die zachtjes tegen het raam tikte. Mijn hoofd tolde. Waarom moest ík altijd degene zijn die inspringt als het moeilijk wordt? Waarom kon Marieke niet gewoon volhouden?

‘Ik heb een baan, Mariek. En een leven hier in Utrecht. Je weet hoe druk ik het heb,’ probeerde ik nog.

‘Sanne, alsjeblieft. Ik ben op. Hij vraagt steeds naar jou. Sinds oma dood is… hij is zo alleen.’

Die laatste woorden sneden door me heen. Opa Henk en ik hadden elkaar nauwelijks gesproken sinds de begrafenis van oma, nu bijna een jaar geleden. We waren uit elkaar gegroeid, na die ruzie over het huis en de erfenis. Maar nu klonk hij kwetsbaar, verloren zelfs.

Twee dagen later stond ik met lood in mijn schoenen voor zijn deur in Amersfoort. De geur van natte aarde en oude jassen kwam me tegemoet toen ik binnenstapte. Opa zat in zijn versleten fauteuil, zijn blik op de tuin gericht.

‘Dag Sanne,’ zei hij zonder zich om te draaien. Zijn stem was schor.

‘Hoi opa,’ antwoordde ik zacht.

We zwegen. De klok tikte luid in de stilte.

‘Je moeder was altijd zo goed met bloemen,’ mompelde hij opeens. ‘Die rozen daar… zij heeft ze geplant.’

Ik slikte. ‘Ze staan er nog mooi bij.’

Hij knikte, maar zijn ogen glansden vochtig. ‘Ik vergeet steeds meer dingen, Sanne. Soms weet ik niet eens meer waarom ik naar buiten loop.’

Die avond lag ik op het logeerbed, luisterend naar zijn zachte gesnurk door de muur heen. Mijn gedachten tolden. Waarom voelde ik me zo schuldig? Was het omdat ik hem zo lang genegeerd had? Of omdat ik bang was voor wat er zou komen?

De dagen kregen een ritme. Ik maakte ontbijt, zette thee, hielp hem met aankleden. Soms was hij scherp en maakte hij grapjes over de politiek of zijn oude vrienden van de biljartclub. Maar vaker was hij stil, starend naar de tuin waar onkruid tussen de tegels groeide.

Op een ochtend vond ik hem buiten, kromgebogen over een perk vol verwelkte viooltjes.

‘Laat mij dat maar doen, opa,’ zei ik terwijl ik naast hem hurkte.

Hij keek me aan, zijn ogen waterig blauw. ‘Weet je nog dat jij altijd met je blote voeten in de modder stond? Je moeder werd er gek van.’

Ik lachte schor. ‘En jij gaf me altijd stiekem een ijsje als ze niet keek.’

Voor het eerst in maanden voelde ik iets warms tussen ons opbloeien. We werkten samen in de tuin; hij wees me aan welke planten eruit moesten, welke mochten blijven. Soms vergat hij wat hij net gezegd had en werd boos op zichzelf.

‘Ik word gek van dat hoofd van mij!’ riep hij gefrustreerd toen hij voor de derde keer vroeg waar de tuinschaar lag.

‘Geeft niks, opa,’ zei ik zacht, terwijl ik zijn hand pakte. ‘We doen het samen.’

’s Avonds zaten we aan tafel, eten uit bakjes omdat koken hem te veel werd. Hij vertelde verhalen over vroeger: hoe hij als jongen met zijn vader paling viste in de Eem, hoe hij oma ontmoette op een dansavond in het buurthuis.

‘Ze droeg een gele jurk,’ zei hij dromerig. ‘En ze lachte naar mij alsof ik de enige was.’

Ik voelde tranen prikken achter mijn ogen. Ik had oma zo gemist, maar nooit beseft hoe groot zijn verlies moest zijn.

Toch bleef er spanning hangen tussen ons. Op een avond barstte het los toen Marieke langskwam om te helpen met papierwerk.

‘Waarom moet alles altijd op jouw manier?’ snauwde opa toen Marieke hem uitlegde dat hij zijn bankzaken moest regelen via internet.

‘Omdat het anders niet meer werkt, opa! Je moet mee met de tijd!’ riep Marieke terug.

Ik probeerde te sussen, maar voelde zelf ook frustratie opborrelen.

‘Misschien moeten we gewoon accepteren dat niet alles meer kan zoals vroeger,’ zei ik fel.

Opa keek me aan met een blik vol pijn en teleurstelling. ‘Jullie begrijpen er niks van. Jullie willen alleen maar dat alles snel en makkelijk gaat.’

Die nacht lag ik wakker, woedend op mezelf en op hem. Waarom kon hij niet gewoon dankbaar zijn? Waarom moest alles zo moeilijk?

De volgende ochtend vond ik hem huilend in de tuin.

‘Het spijt me, Sanne,’ snikte hij. ‘Ik ben gewoon bang om alles kwijt te raken.’

Ik knielde naast hem en sloeg mijn armen om zijn schouders. ‘Ik ook, opa. Maar we doen dit samen, oké?’

Langzaam veranderde er iets tussen ons. We vonden een nieuw ritme: samen koffie drinken in de ochtendzon, oude foto’s bekijken, lachen om herinneringen aan vakanties op Texel en ruzies over wie het beste kon klaverjassen.

Op een dag kwam Marieke onverwacht langs met haar dochtertje Lotte.

‘Kijk eens wie er is!’ riep ze vrolijk.

Opa’s gezicht lichtte op toen Lotte haar armpjes naar hem uitstak.

‘Dag kleine meid,’ fluisterde hij ontroerd.

We zaten met z’n allen in de tuin, tussen de rozen die oma ooit plantte. Voor het eerst voelde het weer als familie – rommelig, luidruchtig en vol liefde.

Maar het leven bleef grillig. Opa’s gezondheid ging snel achteruit; soms herkende hij me niet meer of dacht hij dat oma nog leefde.

Op een avond zat ik naast zijn bed toen hij mijn hand pakte.

‘Dankjewel dat je er bent, Sanne,’ fluisterde hij zwak.

‘Altijd, opa,’ antwoordde ik met gebroken stem.

Toen hij een paar weken later stierf, voelde het alsof een deel van mijzelf verdween – maar ook alsof we eindelijk vrede hadden gesloten met alles wat tussen ons had gestaan.

Nu zit ik vaak in zijn tuin, tussen de rozen en viooltjes die we samen verzorgden. Ik denk aan alles wat we hebben gedeeld – aan pijn, aan liefde en aan vergeving.

Was dit wat familie betekent? Elkaar vasthouden als alles uit elkaar dreigt te vallen? Of is het juist leren loslaten?

Wat zouden jullie doen als zorgen voor iemand ineens je eigen leven op z’n kop zet? Hoe vind je dan weer jezelf terug?