De geur van verraad: Hoe mijn neus het geheim van mijn man onthulde
‘Wat ruik ik toch?’ dacht ik, terwijl ik de voordeur zachtjes achter me dichttrok. Het was donderdagavond, veel te vroeg om thuis te zijn van mijn zakenreis naar Parijs. De trein had vertraging gehad, maar ik had besloten om niet te bellen. Misschien wilde ik hem verrassen. Of misschien wilde ik mezelf geruststellen, want de laatste tijd voelde alles anders tussen ons.
‘Sophie? Ben je dat?’ hoorde ik zijn stem uit de woonkamer komen. Zijn stem klonk gespannen, alsof hij zich verslikte in zijn eigen woorden. Mijn hart bonsde in mijn borstkas. Ik zette mijn koffer neer en liep langzaam de kamer in.
‘Ja, het is mij,’ antwoordde ik, terwijl ik diep ademhaalde. Daar was het weer: een zoete, zware geur die niet de mijne was. Jarenlang had ik als parfumeur gewerkt bij een bekend huis in Amsterdam. Mijn neus was getraind om de kleinste nuances te herkennen. Dit was geen geur die ik ooit in ons huis had geroken.
‘Wat ruikt het hier anders?’ vroeg ik, terwijl ik hem strak aankeek. Hij zat op de bank, zijn handen trilden lichtjes terwijl hij een glas wijn vasthield. ‘Niets bijzonders,’ zei hij te snel. ‘Ik heb misschien wat wierook aangestoken.’
Ik liep naar hem toe en boog me over de bankleuning. De geur werd sterker. Het was een exclusieve vrouwenparfum, eentje die je niet zomaar bij de drogist koopt. Ik herkende de basisnoten van jasmijn en patchouli, met een vleugje amber – Guerlain’s L’Heure Bleue, als ik me niet vergiste.
‘Wierook ruikt niet zo,’ zei ik zachtjes. ‘Wie was hier, Mark?’
Hij keek weg, zijn ogen dwaalden af naar het raam waar de regen zachtjes tegenaan tikte. ‘Niemand…’
Mijn adem stokte. Ik voelde hoe de grond onder mijn voeten begon te schuiven. ‘Mark, lieg niet tegen me. Je weet dat ik het ruik als iemand hier is geweest.’
Hij zweeg. De stilte tussen ons was ondraaglijk. Ik hoorde alleen het tikken van de klok en het zachte gezoem van de koelkast in de keuken.
‘Was het Iris?’ vroeg ik uiteindelijk, mijn stem nauwelijks hoorbaar. Iris was zijn collega van kantoor, altijd net iets te geïnteresseerd in zijn verhalen tijdens bedrijfsborrels.
Hij schudde zijn hoofd, maar zijn ogen verraadden hem. ‘Het spijt me,’ fluisterde hij uiteindelijk.
Ik voelde hoe mijn knieën slap werden en liet mezelf op de bank zakken. Mijn handen trilden nu ook. ‘Hoe lang al?’
‘Een paar maanden,’ zei hij schor. ‘Het was niet gepland…’
Woede en verdriet vochten om voorrang in mijn borst. ‘Niet gepland? Je hebt haar hier uitgenodigd, in ons huis? In ons bed?’
Hij knikte zwijgend.
De kamer draaide om me heen. Alles wat vertrouwd was, voelde plotseling vreemd en vijandig aan. Mijn blik viel op de foto van ons gezin op de schouw – Mark, onze dochter Lotte van twaalf en ik, lachend op het strand in Zandvoort.
‘En Lotte dan?’ vroeg ik scherp. ‘Denk je aan haar? Aan wat dit met haar doet?’
Mark sloeg zijn ogen neer. ‘Ze weet van niets…’
‘Nog niet,’ beet ik hem toe.
De rest van de avond verliep in stilte. Ik sliep op de logeerkamer, terwijl Mark beneden bleef zitten met zijn hoofd in zijn handen.
De dagen daarna waren een waas van pijnlijke gesprekken en ongemakkelijke stiltes aan de ontbijttafel. Lotte merkte dat er iets mis was; haar vrolijke babbel verstomde en ze keek me steeds vaker vragend aan.
Op een avond kwam ze bij me zitten op bed. ‘Mama, waarom huil je zo vaak? Heb je ruzie met papa?’
Ik slikte en streek haar haren uit haar gezicht. ‘Soms maken grote mensen fouten, lieverd,’ zei ik zachtjes.
Ze kroop tegen me aan en snikte zachtjes. ‘Gaan jullie scheiden?’
Mijn hart brak opnieuw. ‘Ik weet het nog niet,’ fluisterde ik eerlijk.
Mark probeerde het goed te maken; hij kocht bloemen, kookte uitgebreid en bood duizend keer zijn excuses aan. Maar elke keer als hij me aanraakte, rook ik haar parfum nog steeds – als een onzichtbare vlek die zich aan alles had gehecht.
Mijn moeder belde elke dag om te vragen hoe het ging. ‘Sophie, je moet voor jezelf kiezen,’ zei ze streng. Maar mijn vader vond dat ik Mark een tweede kans moest geven: ‘Iedereen maakt fouten, meisje.’
Mijn beste vriendin Marieke kwam langs met wijn en chocola. ‘Je bent sterker dan je denkt,’ zei ze terwijl ze mijn hand vasthield.
Toch voelde ik me verscheurd tussen woede en verdriet, tussen loyaliteit aan mijn gezin en trouw aan mezelf.
Op een dag stond Iris voor mijn deur – onverwacht, nerveus friemelend aan haar jas.
‘Mag ik even met je praten?’ vroeg ze zachtjes.
Ik liet haar binnen, hoewel alles in mij schreeuwde dat ik haar eruit moest gooien.
‘Het spijt me zo,’ begon ze meteen te huilen. ‘Ik had nooit…’
‘Waarom?’ onderbrak ik haar scherp.
Ze haalde haar schouders op, tranen stroomden over haar wangen. ‘Het gebeurde gewoon… Mark was zo lief voor me toen het slecht ging met mijn moeder…’
Ik voelde medelijden én woede tegelijk. ‘Jullie hebben geen idee wat jullie hebben aangericht.’
Ze knikte en liep snel weer weg.
Die nacht lag ik wakker en dacht na over alles wat er gebeurd was – over mijn werk, mijn gezin, mijn dromen die nu in duigen lagen.
Na weken van twijfel besloot ik dat ik niet kon blijven in een huis waar elke geur me herinnerde aan verraad.
Ik vond een klein appartementje in Haarlem en nam Lotte mee; Mark bleef achter in ons oude huis vol herinneringen.
De eerste nachten sliep ik nauwelijks; elk geluid leek verdacht, elke geur onbekend en vijandig. Maar langzaam begon ik weer te ademen – zonder dat zware parfum in mijn neusgaten.
Lotte miste haar vader vreselijk; soms huilde ze zichzelf in slaap en vroeg ze waarom papa niet gewoon bij ons kon zijn.
‘Soms maken mensen keuzes waar ze later spijt van krijgen,’ probeerde ik uit te leggen.
Op een dag stond Mark voor de deur met tranen in zijn ogen en een bos bloemen in zijn hand.
‘Sophie… Ik mis jullie zo,’ zei hij schor.
Ik keek hem lang aan – naar de man die ooit alles voor me betekende, maar nu zo ver weg leek.
‘Sommige dingen kun je niet meer terugdraaien,’ zei ik zachtjes.
Hij knikte en liep langzaam weg.
Nu zit ik hier aan mijn kleine keukentafel met een kop thee en kijk naar Lotte die huiswerk maakt aan de andere kant van de kamer.
Soms vraag ik me af: Had ik het liever nooit willen weten? Of is het juist goed dat mijn neus me heeft beschermd tegen nog meer leugens?
Wat zouden jullie doen als je grootste gave ineens je grootste vloek werd?