Op mijn verjaardag belde de ex-vrouw van mijn man. Haar woorden veranderden alles.
‘Mensen veranderen niet. Hij ook niet.’
Die zes woorden, uitgesproken met een ijzige kalmte, galmen nog steeds na in mijn hoofd. Ik stond in de keuken, het mes stevig in mijn hand geklemd, klaar om de slagroomtaart aan te snijden. In de woonkamer zongen mijn vrienden en familie uit volle borst ‘Lang zal ze leven’. Maar alles werd plotseling dof, alsof iemand het geluid had uitgezet. Mijn hand trilde. De telefoon lag nog warm tegen mijn oor toen ik hem langzaam neerlegde.
‘Is er iets, Marloes?’ vroeg mijn zus Anne toen ik weer binnenkwam. Ik glimlachte, te breed misschien, en schudde mijn hoofd. ‘Nee hoor, gewoon even een telefoontje.’
Ik sneed de taart aan, de stemmen om me heen klonken ver weg. Mijn man, Bas, stond naast me en legde zijn hand op mijn schouder. ‘Gefeliciteerd, lieverd,’ fluisterde hij. Zijn stem klonk vertrouwd, maar ineens ook vreemd. Ik keek naar zijn gezicht – de lachrimpels rond zijn ogen, de kuiltjes in zijn wangen – en vroeg me af: wie is deze man eigenlijk? Wat weet ik echt van hem?
De rest van de avond ging voorbij in een waas. Ik lachte op de juiste momenten, bedankte voor de cadeaus, maar in mijn hoofd bleef het zinnetje rondzingen: mensen veranderen niet. Hij ook niet.
Toen iedereen weg was en Bas de laatste glazen in de vaatwasser zette, kon ik het niet laten.
‘Bas,’ begon ik voorzichtig, ‘heb je nog contact met Saskia?’
Hij keek op, even te snel misschien. ‘Nee, waarom zou ik?’
‘Ze belde vandaag.’
Zijn gezicht verstarde. ‘Wat wilde ze?’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Niet veel. Ze zei alleen dat mensen niet veranderen.’
Hij lachte schamper. ‘Dat klinkt als haar. Altijd dramatisch.’
Maar ik zag iets in zijn ogen – een flits van nervositeit? Of verbeeldde ik me dat? Sindsdien liet het me niet meer los.
De dagen daarna werd ik achterdochtig. Elk appje dat Bas kreeg, elke keer dat hij zijn telefoon omdraaide als ik binnenkwam, viel me op. Was dit altijd al zo geweest? Of zag ik het nu pas?
Op een regenachtige woensdagmiddag zat ik met Anne in een café aan de gracht.
‘Je bent zo stil,’ zei ze terwijl ze haar cappuccino roerde.
Ik vertelde haar over het telefoontje.
Ze trok haar wenkbrauwen op. ‘En? Denk je dat er iets is?’
‘Ik weet het niet,’ fluisterde ik. ‘Misschien ben ik paranoïde. Maar… Saskia klonk zo zeker.’
Anne pakte mijn hand vast. ‘Je moet met hem praten. Eerlijk zijn.’
Maar hoe doe je dat? Hoe begin je een gesprek over wantrouwen zonder alles kapot te maken?
’s Avonds lag Bas naast me in bed te lezen. Ik draaide me naar hem toe.
‘Bas… Ben je gelukkig met mij?’
Hij keek verbaasd op. ‘Natuurlijk ben ik gelukkig. Waar komt dit vandaan?’
‘Gewoon… Soms vraag ik me af of we elkaar echt kennen.’
Hij sloeg zijn arm om me heen. ‘We zijn al acht jaar samen, Marloes. Natuurlijk ken ik jou.’
Maar kende ik hem?
De volgende dag vond ik per ongeluk – of misschien onbewust expres – een oud fotoalbum van Bas en Saskia in een doos op zolder. Ze lachten op elke foto, hun armen om elkaar heen geslagen. Op de achterkant van één foto stond in sierlijke letters: ‘Voor altijd samen – S & B’.
Ik voelde een steek van jaloezie én verdriet. Had hij ooit zo naar mij gekeken?
Die avond kon ik het niet langer voor me houden.
‘Bas, waarom zijn jullie eigenlijk uit elkaar gegaan?’
Hij zuchtte diep. ‘Dat weet je toch? We groeiden uit elkaar.’
‘Maar… was er meer?’
Hij keek me aan, zijn blik donkerder dan anders. ‘Saskia dacht dat ik vreemdging. Maar dat was niet zo.’
‘En nu? Heb je ooit spijt gehad?’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee, want anders had ik jou nooit ontmoet.’
Zijn woorden klonken oprecht, maar ergens bleef er iets knagen.
Een week later kwam Saskia onverwacht langs op mijn werk – een kleine boekhandel aan de rand van Utrecht.
‘Kunnen we even praten?’ vroeg ze zachtjes.
We gingen buiten zitten, onder een grijze lucht vol dreiging van regen.
‘Waarom belde je me op mijn verjaardag?’ vroeg ik meteen.
Ze keek me recht aan. ‘Omdat ik dacht dat je het moest weten.’
‘Wat moest ik weten?’
Ze zuchtte diep. ‘Bas is charmant, lief… maar hij kan niet alleen zijn. Hij heeft altijd bevestiging nodig – van wie dan ook.’
‘Wil je zeggen dat hij vreemdgaat?’ Mijn stem trilde.
Ze haalde haar schouders op. ‘Misschien niet letterlijk. Maar emotioneel… Bas zoekt altijd grenzen op.’
Ik voelde tranen prikken achter mijn ogen.
‘Waarom vertel je me dit nu pas?’
Saskia keek weg. ‘Omdat ik hoopte dat hij bij jou anders zou zijn.’
Die avond wachtte ik tot Bas thuiskwam van zijn werk bij de gemeente.
‘We moeten praten,’ zei ik zodra hij binnenstapte.
Hij zag meteen dat het menens was en ging tegenover me aan tafel zitten.
‘Bas… Ben je eerlijk tegen mij geweest? Over alles?’
Hij keek naar zijn handen en zweeg lang.
‘Marloes… Ik hou van jou. Maar soms voel ik me gevangen in dit leven. Het is niet jouw schuld – het ligt aan mij.’
Mijn hart bonsde in mijn keel.
‘Heb je iemand anders?’ vroeg ik zacht.
Hij schudde zijn hoofd, maar zijn ogen weken uit naar het raam.
‘Niet fysiek,’ zei hij uiteindelijk. ‘Maar soms zoek ik contact met anderen online… Gewoon om te praten.’
Het voelde alsof de grond onder me wegzakte.
‘Waarom heb je het me nooit verteld?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik schaamde me ervoor.’
We zaten lang zwijgend tegenover elkaar.
De dagen daarna leefden we langs elkaar heen als vreemden in hetzelfde huis. Ik dacht aan alles wat we samen hadden opgebouwd – ons huisje in Leidsche Rijn, onze vakanties naar Texel, de kleine rituelen die ooit zo vertrouwd voelden.
Op een avond zat ik alleen op de bank toen Anne belde.
‘Wat ga je doen?’ vroeg ze voorzichtig.
Ik wist het niet. Moest ik vechten voor ons huwelijk? Of was dit het moment om los te laten?
Bas kwam naast me zitten en pakte mijn hand vast.
‘Marloes… Ik wil hulp zoeken,’ zei hij zachtjes. ‘Voor ons allebei.’
Misschien is dat genoeg. Misschien ook niet.
Soms vraag ik me af: kun je iemand ooit écht kennen? Of houden we allemaal maskers op – zelfs voor degenen van wie we het meest houden?