“Ik voelde dat er iets niet klopte, maar ik durfde niet te vragen”: De waarheid kwam te laat

‘Bas, waar was je gisteravond eigenlijk?’ Mijn stem trilde, al probeerde ik het te verbergen. Hij keek niet op van zijn telefoon. ‘Gewoon, bij Erik. We hebben voetbal gekeken. Je weet toch dat Ajax speelde?’

Ik knikte, maar iets in zijn toon klonk anders dan anders. Mijn hart bonsde in mijn borstkas. Ik wilde doorvragen, maar de angst om het verkeerde te horen hield me tegen. Al maanden voelde ik een afstand tussen ons groeien, als een koude wind die door ons huis in Utrecht waaide. Bas was altijd de energieke, de grappenmaker, degene die het leven licht hield. Ik was meer de stille kracht, degene die alles regelde en zorgde dat het huishouden draaide.

‘Wil je koffie?’ vroeg ik zachtjes, hopend dat een normaal gesprek ons weer dichterbij elkaar zou brengen. ‘Nee, ik moet zo weg,’ mompelde hij en stond op zonder me aan te kijken. De deur viel achter hem dicht en ik bleef achter met een leeg gevoel.

Mijn moeder, Marijke, had altijd gezegd: ‘Sophie, je moet niet alles slikken. Soms moet je vechten voor jezelf.’ Maar vechten was nooit mijn sterkste kant geweest. Ik was opgegroeid in een gezin waar stilte meer zei dan woorden. Mijn vader werkte altijd, mijn moeder hield alles draaiende en als er ruzie was, werd er gezwegen tot het vanzelf overging.

Die avond zat ik aan de keukentafel met mijn zusje Lotte. Ze keek me onderzoekend aan terwijl ze haar thee roerde. ‘Sophie, je ziet eruit alsof je een week niet geslapen hebt. Wat is er aan de hand?’

Ik haalde mijn schouders op. ‘Het is gewoon… Bas is zo afstandelijk de laatste tijd. Ik weet niet wat ik moet doen.’

Lotte zuchtte. ‘Je moet hem gewoon vragen wat er speelt. Je kunt niet blijven doen alsof alles goed is.’

‘En als het antwoord me kapotmaakt?’ fluisterde ik.

Ze pakte mijn hand vast. ‘Misschien ben je nu al kapot aan het gaan zonder dat je het doorhebt.’

Die nacht lag ik wakker naast Bas, die met zijn rug naar me toe lag te slapen – of deed alsof. Ik dacht aan onze beginjaren: hoe we elkaar hadden ontmoet op de universiteit in Amsterdam, hoe hij me aan het lachen maakte tijdens colleges die eindeloos leken te duren. We hadden samen een toekomst opgebouwd: een huis gekocht in een rustige wijk, twee kinderen gekregen – Emma en Daan – en alles leek zo vanzelfsprekend.

Maar nu voelde niets meer vanzelfsprekend.

De volgende ochtend was Bas alweer vroeg weg. Op tafel lag een briefje: ‘Werkafspraak, ben laat thuis.’ Geen kusje, geen hartje zoals vroeger.

Ik bracht Emma naar school en Daan naar de crèche. Op het schoolplein kwam ik Linda tegen, een andere moeder uit de straat. Ze glimlachte vriendelijk. ‘Alles goed met jullie?’

‘Ja hoor,’ loog ik automatisch.

Maar Linda keek me net iets te lang aan en ik vroeg me af of zij ook iets merkte.

Thuis probeerde ik te werken – ik ben freelance tekstschrijver – maar mijn gedachten dwaalden steeds af naar Bas. Wat als hij iemand anders had? Wat als hij gewoon niet meer van me hield?

’s Avonds zat ik met de kinderen aan tafel toen Bas thuiskwam. Hij keek even naar ons en liep toen direct door naar boven. Emma keek me vragend aan. ‘Mama, is papa boos?’

‘Nee lieverd, papa is gewoon moe,’ zei ik zachtjes.

Na het eten zat ik alleen op de bank toen Bas weer naar beneden kwam. Hij bleef in de deuropening staan.

‘Sophie… we moeten praten.’

Mijn hart sloeg over.

‘Ik… Ik weet niet hoe ik dit moet zeggen,’ begon hij terwijl hij zijn handen door zijn haar haalde. ‘Er is iemand anders.’

Het voelde alsof de grond onder mijn voeten wegzakte.

‘Hoe lang al?’ vroeg ik met een stem die niet van mij leek.

‘Een paar maanden,’ fluisterde hij.

Ik stond op en liep naar het raam. Buiten regende het zachtjes; druppels gleden traag over het glas.

‘Wie is het?’

Hij aarzelde even. ‘Linda.’

Mijn adem stokte. Linda van het schoolplein? De vrouw die altijd zo vriendelijk lachte?

‘Hoe kon je…’ Ik kreeg de zin niet afgemaakt.

Bas kwam dichterbij maar ik deed een stap achteruit.

‘Het spijt me, Sophie. Echt waar.’

Woede en verdriet vochten om voorrang in mijn hoofd. ‘En de kinderen? Heb je daar ook aan gedacht?’

Hij knikte langzaam. ‘Daarom wilde ik het je eerlijk vertellen.’

Die nacht sliep ik niet. Ik dacht aan alles wat we samen hadden opgebouwd en hoe snel het allemaal kon instorten. De volgende ochtend belde ik Lotte.

‘Hij heeft iemand anders,’ snikte ik.

Ze kwam meteen langs en hield me vast terwijl ik huilde alsof mijn hart uit elkaar scheurde.

De weken daarna waren een waas van gesprekken met advocaten, huilbuien en pogingen om sterk te blijven voor Emma en Daan. Bas trok tijdelijk bij Erik in en kwam alleen langs om de kinderen te zien.

Mijn moeder kwam vaker langs om te helpen met oppassen en boodschappen doen. Maar zelfs zij wist niet altijd wat ze moest zeggen.

Op een dag zat ik met Emma op haar kamer toen ze vroeg: ‘Mama, komt papa nog terug?’

Ik slikte mijn tranen weg en zei: ‘Papa blijft altijd jouw papa, lieverd. Maar soms veranderen dingen.’

’s Avonds zat ik alleen op de bank met een glas wijn toen mijn telefoon ging. Het was Linda.

‘Sophie… mag ik even langskomen? Ik wil praten.’

Alles in mij schreeuwde nee, maar toch zei ik: ‘Kom maar.’

Twintig minuten later stond ze voor mijn deur, haar ogen rood van het huilen.

‘Het spijt me zo,’ begon ze meteen. ‘Het was nooit mijn bedoeling om jou pijn te doen.’

Ik keek haar aan en voelde woede opborrelen, maar ook verdriet om wat we allebei verloren hadden – vriendschap, vertrouwen, zekerheid.

‘Waarom?’ vroeg ik alleen maar.

Ze haalde haar schouders op en begon te huilen. ‘Ik was ongelukkig thuis… Bas luisterde tenminste naar me.’

We zaten samen op de bank, twee vrouwen die allebei hun leven zagen instorten door dezelfde man.

Na die avond besloot ik dat het genoeg was geweest met wachten tot dingen vanzelf beter werden. Ik schreef me in voor yogalessen, zocht een therapeut op en begon langzaam weer te geloven dat er ook voor mij nog iets moois kon zijn – al wist ik nog niet wat.

Op een dag vroeg Lotte: ‘Denk je dat je Bas ooit kunt vergeven?’

Ik dacht na en zei: ‘Misschien wel… Maar mezelf vergeven dat ik zo lang heb weggekeken, dat wordt moeilijker.’

Nu zit ik hier, maanden later, sterker dan ooit maar nog steeds met littekens die soms opspelen als het regent of als Emma vraagt waarom papa niet meer thuis woont.

Hebben we ooit echt controle over ons eigen geluk? Of houden we onszelf alleen maar voor de gek tot de waarheid ons inhaalt?