De Brief na 45 Jaar: Een Onverwachte Ontmoeting met het Verleden
‘Waarom nu, mam? Waarom moet je hem nu weer opzoeken?’ De stem van mijn dochter, Sanne, trilt van frustratie. Ze staat in de keuken, haar handen stevig om een mok koffie geklemd. Ik kijk naar haar, zie haar worsteling, en voel het gewicht van mijn eigen hartslag in mijn keel.
‘Omdat ik niet anders kan,’ fluister ik. ‘Hij zit in mijn hoofd. Drie nachten achter elkaar heb ik over hem gedroomd. Steeds weer diezelfde oude bank aan het meer in Giethoorn, waar we als achttienjarigen zaten. Waar hij me voor het eerst kuste.’
Sanne zucht diep. ‘Dat is bijna vijftig jaar geleden, mam. Je hebt een leven hier, met ons. Waarom zou je dat allemaal overhoop halen?’
Ik weet het antwoord niet. Of misschien weet ik het wel, maar durf ik het niet hardop te zeggen. Want wat als het verlangen naar vroeger sterker is dan de liefde voor het nu? Wat als ik mezelf verlies in herinneringen?
Die nacht lig ik wakker in bed. Mijn man, Kees, snurkt zachtjes naast me. Ik draai me om, staar naar het plafond en voel de drang groeien. Ik pak mijn telefoon en zoek zijn naam op: Willem van Dijk. Mijn hart bonkt in mijn borstkas als ik zijn profiel vind op Facebook. Zijn gezicht is ouder, rimpels rond zijn ogen, maar die blik… die is onveranderd.
‘Beste Willem,’ typ ik met trillende vingers. ‘Misschien herken je me niet meer, maar ik ben het, Marijke de Vries. Je kwam drie nachten achter elkaar in mijn dromen voor. Ik weet niet waarom ik je schrijf, maar ik moest het doen.’
Ik druk op verzenden en voel meteen spijt. Wat als hij niet reageert? Of erger nog: wat als hij wel reageert?
De volgende ochtend zit Sanne aan de ontbijttafel. Ze kijkt me onderzoekend aan. ‘Heb je hem geschreven?’ vraagt ze zacht.
Ik knik.
‘En?’
‘Nog niks gehoord.’
De dagen verstrijken traag. Elke keer als mijn telefoon trilt, schiet mijn hart omhoog. Maar het is steeds iets anders: een appje van mijn zus Els, een melding van de buurtapp, een reclame van de supermarkt.
Tot op een regenachtige woensdagmiddag.
‘Marijke…’ Kees roept vanuit de gang. ‘Er is post voor je.’
Verbaasd loop ik naar hem toe. Een handgeschreven envelop, mijn naam in sierlijke letters. Mijn handen trillen als ik hem openmaak.
‘Lieve Marijke,
Je brief kwam als een donderslag bij heldere hemel. Ik heb vaak aan je gedacht, maar nooit durven hopen dat jij nog aan mij dacht. Die bank aan het meer… ik kom er nog steeds soms, alleen. Er is zoveel wat ik je zou willen vertellen. Mag ik je bellen?
Liefs,
Willem’
Mijn hart slaat over. Ik voel tranen prikken achter mijn ogen.
‘Wie is dat?’ vraagt Kees achterdochtig.
‘Een oude vriend,’ lieg ik.
Die avond kan ik niet slapen. Ik staar naar het briefje op mijn nachtkastje en voel een mengeling van vreugde en schuld. Wat doe ik Kees aan? Wat doe ik mezelf aan?
De volgende dag bel ik Willem. Zijn stem klinkt ouder, maar warm en vertrouwd.
‘Marijke… wat bijzonder om je te horen.’
We praten urenlang over vroeger: over de zomers in Giethoorn, de fietstochten langs de weilanden, de eerste zoen op die oude houten bank.
‘Waarom ben je weggegaan?’ vraag ik uiteindelijk zacht.
Er valt een stilte aan de andere kant van de lijn.
‘Mijn vader werd ziek,’ zegt Willem uiteindelijk. ‘Ik moest voor hem zorgen. En toen… toen hoorde ik dat jij met Kees was gegaan.’
Ik slik. ‘Ik dacht dat jij me vergeten was.’
‘Nooit,’ fluistert hij.
De weken daarna bellen we vaker. Ik voel me weer achttien als ik met hem praat. Maar thuis groeit de spanning.
Op een avond barst Sanne uit: ‘Je bent er nooit meer met je hoofd bij! Je bent altijd aan het appen of bellen met die man! Papa verdient dit niet!’
Kees zwijgt meestal, maar zijn ogen spreken boekdelen.
Op een dag vindt hij de brief van Willem op mijn nachtkastje.
‘Dus dit is waarom je zo afwezig bent,’ zegt hij kil.
‘Kees… het spijt me…’
‘Wil je terug naar hem?’ vraagt hij, zijn stem breekt.
Ik weet het niet meer. Alles wat veilig was, voelt nu wankel.
Willem stelt voor om elkaar te ontmoeten bij het meer in Giethoorn, op die oude bank.
De dag van de ontmoeting regent het zachtjes. Ik draag mijn blauwe regenjas en voel me nerveus als een puber.
Willem zit al op de bank als ik aankom. Zijn haar is grijs, zijn handen beven lichtjes als hij me begroet.
‘Je bent niets veranderd,’ zegt hij glimlachend.
We praten urenlang over alles wat we gemist hebben: kinderen die we nooit samen kregen, reizen die we nooit samen maakten.
‘Denk je dat we opnieuw kunnen beginnen?’ vraagt Willem voorzichtig.
Ik kijk naar het water, naar de rimpelingen van de regen.
‘Ik weet het niet,’ zeg ik eerlijk. ‘Mijn leven is hier nu… met Kees, met Sanne.’
Willem knikt begrijpend, maar zijn ogen zijn vochtig.
Als ik thuiskom wacht Kees op me in de woonkamer.
‘En?’ vraagt hij alleen maar.
Ik barst in tranen uit.
‘Het spijt me zo… Ik weet niet waarom dit allemaal moest gebeuren.’
Kees slaat zijn armen om me heen en we huilen samen om alles wat verloren is gegaan – en misschien nooit terugkomt.
Sanne komt later binnen en kijkt ons zwijgend aan. Dan pakt ze mijn hand.
‘Mam… soms moet je dingen uit het verleden loslaten om verder te kunnen.’
Die nacht lig ik wakker en denk aan Willem, aan Kees, aan alles wat had kunnen zijn en alles wat er nu is.
Was het verkeerd om te zoeken naar wat verloren was? Of is het juist moedig om te durven voelen?
Wat zouden jullie doen als je verleden ineens weer voor je deur staat?