“Je laat me toch niet zomaar achter, hè?” – Het verhaal van Marijke
“Je laat me toch niet zomaar achter, hè?” Mijn stem trilde, maar ik probeerde krachtig te klinken. Erik stond in de deuropening van de woonkamer, zijn jas nog aan, zijn blik op de grond gericht. Buiten tikte de regen tegen het raam, alsof het de stilte in huis wilde doorbreken.
Hij zuchtte diep. “Marijke… Ik weet het niet meer. Dit werkt gewoon niet.”
Ik voelde mijn hart bonzen in mijn borstkas. Negentwintig jaar samen, twee kinderen – en nu dit? Ik was altijd al een beetje wantrouwend geweest, misschien zelfs te gevoelig. Mijn moeder zei vroeger altijd: “Je moet sterk zijn, Marijke. Niemand zorgt voor jou behalve jijzelf.” Maar ik had altijd gedacht dat Erik anders was. Dat wij anders waren.
“Is er iemand anders?” vroeg ik, mijn stem nauwelijks hoorbaar.
Hij keek op, zijn ogen glommen vochtig. “Ja.”
Het voelde alsof de grond onder mijn voeten wegzakte. Ik dacht aan onze kinderen, Femke en Joris, die boven huiswerk maakten. Aan de verjaardagen, de vakanties in Zeeland, de avonden samen op de bank met een kop thee. Was dat allemaal niets meer waard?
De dagen daarna leefde ik op automatische piloot. Ik maakte ontbijt voor de kinderen, bracht Femke naar haar hockeytraining en deed boodschappen bij de Albert Heijn alsof er niets aan de hand was. Maar elke keer als ik thuiskwam en Eriks schoenen niet in de gang zag staan, brak er iets in mij.
Mijn moeder – altijd direct – belde me op een avond. “Marijke, je moet niet zielig gaan zitten doen. Je bent geen slachtoffer. Je bent een Van Dijk!”
Ik wilde haar vertellen dat ik geen Van Dijk wilde zijn. Dat ik gewoon Marijke was, en dat het pijn deed. Maar ik slikte mijn woorden in.
Op een avond zat ik met Femke aan tafel. Ze keek me aan met haar grote blauwe ogen – dezelfde als haar vader.
“Mam, ga je nu huilen?” vroeg ze zacht.
Ik schudde mijn hoofd en glimlachte flauwtjes. “Nee lieverd, mama huilt niet.”
Maar die nacht lag ik wakker en luisterde naar het zachte gesnurk van Joris in de kamer naast me. Ik dacht aan Erik, aan hoe hij vroeger mijn hand vasthield in het park, aan hoe hij me ooit beloofde dat hij nooit weg zou gaan.
De weken werden maanden. Erik kwam steeds minder vaak thuis. De kinderen vroegen steeds minder naar hem – alsof ze voelden dat het makkelijker was om hem te vergeten dan om te hopen dat hij terugkwam.
Op een dag stond ik in de keuken toen mijn moeder binnenkwam zonder te kloppen. Ze zette haar tas op tafel en keek me streng aan.
“Je moet hem laten gaan,” zei ze resoluut.
“En dan? Alleen oud worden?”
Ze haalde haar schouders op. “Beter alleen dan ongelukkig.”
Ik wist dat ze gelijk had, maar het voelde als falen. In onze buurt in Amersfoort werd er altijd gepraat als iemand ging scheiden. De buurvrouw zou haar hoofd schudden bij het tuinhek, de bakker zou net iets te vriendelijk glimlachen.
Toch besloot ik te doen wat ik altijd had vermeden: ik zocht hulp. Bij een therapeut – iets wat mijn moeder ‘onzin’ vond – vertelde ik over mijn angsten, mijn verdriet en mijn woede.
“Wat wil je zelf?” vroeg de therapeut op een dag.
Ik wist het niet. Ik had altijd geleefd voor anderen: voor Erik, voor de kinderen, voor mijn ouders. Maar wat wilde ík?
Langzaam begon ik kleine dingen voor mezelf te doen. Ik schreef me in voor een cursus schilderen bij het buurthuis. Ik ging koffie drinken met oude vriendinnen die ik jaren niet had gezien. En op een dag keek ik in de spiegel en zag ik niet alleen een verlaten vrouw van 49 – maar iemand die nog steeds kon lachen.
Erik kwam af en toe langs om de kinderen te zien. Hij was nerveus, alsof hij bang was dat ik zou uitvallen. Maar ik bleef kalm.
“Hoe gaat het met je?” vroeg hij op een dag voorzichtig.
“Beter dan verwacht,” antwoordde ik eerlijk.
Hij knikte langzaam. “Het spijt me echt, Marijke.”
Voor het eerst voelde ik geen woede meer – alleen verdriet om wat geweest was en opluchting om wat niet meer hoefde te zijn.
De kinderen pasten zich aan hun nieuwe leven aan. Femke werd stiller, Joris trok zich terug in zijn kamer met zijn gitaar. We praatten veel – soms huilend, soms lachend om herinneringen die nu pijn deden maar ooit mooi waren.
Op een avond zat ik met Femke op bed.
“Mam,” zei ze zacht, “ben je nu gelukkig?”
Ik dacht na voordat ik antwoordde. “Ik weet het niet precies, lieverd. Maar ik ben wel vrij.”
De maanden werden seizoenen. Mijn moeder werd ziek – kanker, zeiden ze in het ziekenhuis. Plotseling stond alles weer op losse schroeven.
“Ik heb altijd gedaan wat goed was voor de familie,” zei ze zwak vanuit haar ziekenhuisbed. “Maar misschien heb ik jou te weinig laten kiezen.”
Ik pakte haar hand vast en voelde voor het eerst medelijden met haar – met haar harde buitenkant en haar bange hart.
Toen ze stierf, voelde ik me verloren maar ook opgelucht: eindelijk hoefde ik niet meer te voldoen aan haar verwachtingen.
Op haar begrafenis stonden Erik en zijn nieuwe vriendin ongemakkelijk achteraan. De kinderen keken niet naar hen om.
Na afloop liep Erik naar me toe.
“Als je ooit wilt praten…” begon hij.
Ik glimlachte flauwtjes. “Misschien ooit.”
Nu zit ik hier, alleen in het huis waar ooit zoveel werd gelachen en gehuild. Soms mis ik Erik nog steeds – of misschien alleen het idee van hem. Maar vaker voel ik rust: omdat ik eindelijk mezelf mag zijn.
Is het erg om opnieuw te beginnen als je bijna vijftig bent? Of is dat juist dapper? Wat zouden jullie doen als alles waar je in geloofde ineens wegvalt?