“Mam geen leven meer, alleen nog hun kinderen”: Hoe ik onzichtbaar werd in mijn eigen familie
‘Mam, we moeten praten.’ De stem van mijn zoon Mark klinkt gespannen aan de telefoon. Ik hoor op de achtergrond het zachte gehuil van kleine Sophie, hun jongste. Mijn hart slaat een slag over. ‘Is er iets met de kinderen?’ vraag ik meteen, want sinds de dood van mijn man ben ik altijd bang dat er iets misgaat met mijn familie.
‘Nee, mam, het gaat goed. Maar…’ Hij aarzelt. ‘We maken ons zorgen om jou. Je zit daar zo alleen in dat oude flatje in Amstelveen. Misschien is het tijd om bij ons in te trekken? Dan ben je niet meer zo alleen, en kunnen wij je een beetje helpen.’
Ik voel een mengeling van opluchting en verdriet. Opluchting omdat ze aan me denken, verdriet omdat het voelt alsof ik niet meer zelfstandig ben. Maar ik hoor mezelf zeggen: ‘Dat klinkt fijn, Mark. Ik wil jullie niet tot last zijn, hoor.’
‘Je bent nooit tot last, mam,’ zegt hij snel. ‘Echt niet.’
Twee weken later sta ik met mijn koffers in hun hal in Haarlem. Mijn schoondochter Sanne kust me vluchtig op de wang. ‘Wat fijn dat je er bent, Anneke! De kinderen zijn dolblij.’
De eerste dagen zijn chaotisch maar gezellig. Sophie en Bram rennen om me heen, roepen ‘oma! oma!’ en ik voel me weer nodig. Maar al snel verandert de sfeer. Sanne werkt veel thuis sinds corona, maar haar Zoom-meetings duren eindeloos. Mark is vaak op kantoor of onderweg. En ik? Ik word steeds vaker gevraagd om ‘even’ op de kinderen te letten.
‘Mam, zou je Bram naar voetbal willen brengen? Sanne heeft een deadline.’
‘Anneke, kun jij Sophie ophalen van de crèche? Ik moet nog boodschappen doen.’
Het begint met kleine dingen, maar al snel ben ik de hele dag bezig: ontbijten maken, kinderen aankleden, naar school brengen, ophalen, fruit snijden, ruzies sussen. Mijn eigen spullen staan nog in dozen op zolder; er is geen tijd om uit te pakken.
Op een avond zit ik uitgeput op de bank als Sanne thuiskomt. Ze kijkt nauwelijks naar me. ‘Kun je morgen wat eerder opstaan? Bram heeft gym en moet zijn spullen mee.’
Ik knik zwijgend. In mijn hoofd schreeuw ik: “Dit was niet het plan! Ik zou hier zijn voor gezelschap, niet als fulltime oppas!” Maar ik zeg niets. Ik wil geen ruzie.
De weken worden maanden. Mijn vriendinnen bellen steeds minder; ze zeggen dat ik het druk heb met de kleinkinderen. Mijn oude buren sturen een kaartje: ‘We missen je bij de koffie!’ Ik mis hen ook, maar durf niet te klagen.
Op een zondagmiddag komt mijn zus Marijke langs. Ze kijkt me doordringend aan terwijl we in de tuin zitten.
‘Je ziet er moe uit, Anneke.’
‘Ach, het is druk,’ zeg ik luchtig.
‘Maar ben je gelukkig?’ vraagt ze zacht.
Ik weet het antwoord niet meer.
’s Avonds probeer ik met Mark te praten als hij thuiskomt van zijn werk.
‘Mark, mag ik iets vragen? Het voelt soms alsof ik hier vooral ben om op te passen…’
Hij zucht diep en kijkt weg.
‘Mam, we hebben het gewoon druk. Jij helpt ons enorm. We waarderen het echt.’
Maar waardering voel ik niet. Sanne zegt nooit dankjewel; ze lijkt me eerder als vanzelfsprekend te zien. Soms hoor ik haar zuchten als ik iets verkeerd doe – als Bram zijn gymtas vergeet of Sophie haar jas niet aan heeft.
Op een dag hoor ik Sanne bellen met haar moeder: ‘Ja mam, Anneke is hier nu fulltime, dat scheelt echt zóveel! We kunnen eindelijk weer werken zonder stress.’
Ik voel me onzichtbaar worden in mijn eigen leven.
’s Nachts lig ik wakker en denk aan mijn oude flatje. Het was klein en stil, maar het was van mij. Hier ben ik gast in een huis waar altijd iemand iets van me verwacht.
De spanning groeit langzaam tussen mij en Sanne. Op een ochtend vergeet ik Sophie’s knuffel mee te nemen naar de crèche. Sanne snauwt: ‘Hoe moeilijk kan het zijn om één ding te onthouden?’
Ik voel tranen prikken achter mijn ogen maar slik ze weg.
De volgende dag besluit ik met Mark te praten als Sanne weg is.
‘Mark… Ik weet niet of dit werkt zo. Ik voel me meer een huishoudster dan je moeder.’
Hij kijkt ongemakkelijk.
‘Mam, we hebben je nodig…’
‘Maar wie zorgt er voor mij?’ fluister ik.
Hij zegt niets.
’s Avonds schrijf ik een brief aan mezelf:
“Anneke,
Je hebt altijd voor anderen gezorgd – voor je man, je zoon, je kleinkinderen. Maar wie zorgt er voor jou? Wanneer mag jij kiezen voor jezelf?”
De volgende ochtend pak ik mijn koffers. Sanne kijkt verbaasd als ze me ziet.
‘Wat doe je?’
‘Ik ga terug naar huis,’ zeg ik zacht maar vastberaden.
Ze zegt niets; misschien begrijpt ze het niet eens.
Mark belt die avond.
‘Mam… waarom?’
‘Omdat ik mezelf kwijt ben geraakt,’ zeg ik eerlijk.
Nu zit ik weer in mijn kleine flatje in Amstelveen. Het is stil – soms té stil – maar het is mijn stilte. Soms mis ik de chaos van de kinderen, maar vaker nog geniet ik van de rust en het feit dat niemand iets van me verwacht.
Hebben we als moeders niet ook recht op ons eigen leven? Wanneer mogen wij kiezen voor onszelf zonder schuldgevoel? Wat denken jullie: is het egoïstisch om eindelijk eens aan jezelf te denken?