Tussen twee vuren: Hoeveel ben ik mijn familie nog verschuldigd?
‘Waarom moet ik altijd alles oplossen?’ Mijn stem trilt, maar ik probeer hem laag te houden. Buiten klettert de regen tegen het raam, het geluid mengt zich met het gerinkel van borden in de gootsteen. Mijn moeder, Ans, kijkt me aan met die blik die ik zo goed ken: een mengeling van teleurstelling en verwachting. Mijn zusje, Marieke, zit aan de keukentafel, haar handen om een mok thee geklemd. Ze is net ontslagen bij haar zoveelste baantje en haar ogen zijn rood van het huilen.
‘Je weet toch dat ik niemand anders heb, Lieke,’ zegt mijn moeder zacht. ‘Je vader is weg, Marieke heeft het moeilijk… Jij bent de enige die ons kan helpen.’
Ik voel hoe mijn schouders verkrampen. Mijn man, Jeroen, appt dat hij over tien minuten thuis is met de kinderen. Ik weet dat hij hoopt op een rustige avond, maar dat zit er niet in. Niet als mijn moeder en zus hier zijn, niet als de sfeer zo gespannen is dat je hem bijna kunt snijden.
‘Mam, ik heb ook een gezin,’ probeer ik. ‘Jeroen werkt hard, de kinderen hebben me nodig… Ik kan niet altijd alles voor jullie oplossen.’
Marieke kijkt op, haar blik fel. ‘Jij hebt tenminste een leven dat werkt! Je hebt een huis, een man die van je houdt, kinderen… Ik heb niks!’
De woorden snijden door me heen. Ik weet dat ze het niet zo bedoelt, maar het voelt als een aanval. Alsof mijn geluk haar ongeluk veroorzaakt.
Mijn moeder zucht diep. ‘We vragen toch alleen maar een beetje steun? Je weet hoe moeilijk het is sinds je vader…’
Ze laat de zin hangen. Sinds papa drie jaar geleden vertrok naar zijn nieuwe vriendin in Groningen, is alles veranderd. Mijn moeder is verbitterd geraakt, Marieke lijkt vast te zitten in een eindeloze cyclus van mislukkingen en ik… Ik ben degene die alles bij elkaar probeert te houden.
De voordeur slaat open. Jeroen komt binnen met onze twee kinderen, Bram en Sofie. Ze rennen naar me toe, hun jassen druipend van de regen. ‘Mama!’ roept Sofie blij. Ik kniel neer om haar natte haren uit haar gezicht te vegen.
Jeroen kijkt naar de gespannen gezichten in de keuken en zucht bijna onmerkbaar. ‘Goedenavond allemaal,’ zegt hij voorzichtig.
‘Hoi Jeroen,’ mompelt Marieke zonder op te kijken.
Mijn moeder probeert haar gezicht in de plooi te houden. ‘Dag jongen.’
Ik voel me verscheurd. Ik wil er zijn voor mijn moeder en zus, maar ik zie ook de vermoeidheid in Jeroens ogen. We hebben al weken niet echt gepraat; elke avond is gevuld met zorgen van anderen.
Na het eten – een ongemakkelijke maaltijd vol stiltes – trek ik me terug in de badkamer. Het water uit de kraan dempt de geluiden uit de woonkamer. Ik staar naar mijn spiegelbeeld: wallen onder mijn ogen, een frons die er niet meer uitgaat.
‘Hoe lang hou je dit nog vol?’ fluister ik tegen mezelf.
Die nacht lig ik wakker naast Jeroen. Hij draait zich naar me toe. ‘Lieke… dit gaat zo niet langer.’
Ik slik. ‘Wat moet ik dan doen? Ze hebben niemand anders.’
‘Maar wij wel,’ zegt hij zacht. ‘Wij hebben jou nodig. De kinderen merken het ook. Je bent er wel, maar je bent er niet.’
Zijn woorden raken me dieper dan ik wil toegeven. Ik denk aan Bram die steeds vaker vraagt of ik met hem wil spelen, aan Sofie die ’s nachts huilend naar me toe komt omdat ze nachtmerries heeft.
De volgende ochtend zit ik met mijn moeder aan tafel. Marieke is al vroeg vertrokken – waarschijnlijk naar een vriendin om haar hart uit te storten.
‘Mam,’ begin ik voorzichtig, ‘ik kan niet alles blijven dragen. Ik wil jullie helpen, maar niet ten koste van mijn eigen gezin.’
Mijn moeder kijkt weg. ‘Dus je laat ons gewoon vallen?’
‘Nee! Maar ik moet ook aan mezelf denken. Aan Jeroen en de kinderen.’
Ze zwijgt lang. Dan zegt ze: ‘Je vader was ook altijd zo egoïstisch.’
De vergelijking doet pijn. Ik ben niet zoals papa – toch? Of ben ik stiekem ook bezig mezelf te redden ten koste van anderen?
De dagen daarna probeer ik grenzen te stellen. Ik neem niet meer elke dag op als mijn moeder belt; ik spreek met Marieke af dat ze hulp zoekt bij een coach via de gemeente. Maar het schuldgevoel blijft knagen.
Op een zondagmiddag zitten we met het gezin in het park. Bram lacht terwijl hij achter een bal aan rent; Sofie plukt bloemen voor mij. Jeroen pakt mijn hand vast.
‘Zie je hoe fijn dit is?’ vraagt hij zacht.
Ik knik, maar ergens voel ik me schuldig dat ik geniet terwijl mijn moeder en zus thuis zitten met hun problemen.
’s Avonds krijg ik een appje van Marieke: “Sorry dat ik zo fel was laatst. Ik ga morgen naar die coach.”
Ik glimlach door mijn tranen heen. Misschien kan het toch – zorgen voor anderen zonder mezelf te verliezen.
Maar soms, als het weer regent en de stilte in huis zwaar voelt, vraag ik me af: waar ligt de grens tussen helpen en jezelf opofferen? En wie bepaalt wanneer het genoeg is?
Hebben jullie dat ook wel eens gevoeld – dat verscheurende gevoel tussen familie en jezelf? Waar trek jij de grens?