Na 25 jaar huwelijk verlaten – en dan ontdekken wie zijn nieuwe liefde is
‘Dus… dit is het dan?’ Mijn stem trilt, zelfs al probeer ik kalm te blijven. De stilte aan de andere kant van de keukentafel is oorverdovend. Jan kijkt naar zijn handen, alsof hij daar het antwoord kan vinden. ‘Ik denk het, Els,’ zegt hij zacht. ‘We hebben alles geprobeerd.’
Vijfentwintig jaar. Vijfentwintig jaar samen, waarvan ik dacht dat ze solide waren als de dijken van Zeeland. Maar nu, op een regenachtige dinsdagavond in onze rijtjeswoning in Amersfoort, voelt alles als drijfzand onder mijn voeten. Onze kinderen, Maarten en Lotte, zijn net uit huis. Het huis is te stil, te groot. En nu ben ik alleen met Jan en de echo’s van wat ooit was.
‘Het is niet jouw schuld,’ zegt hij, terwijl hij eindelijk opkijkt. Zijn ogen zijn rood. ‘We zijn gewoon… op.’
Ik knik, maar vanbinnen schreeuw ik. Hoe kan liefde zomaar verdwijnen? Hoe kan je samen een leven opbouwen, vakanties naar Texel, verjaardagen in de tuin, en dan ineens niets meer voelen? Of voelde hij al langer niets meer?
De weken erna zijn een waas van praktische zaken: afspraken bij de mediator, het verdelen van de spullen, het verkopen van het huis. We doen het zonder ruzie – we zijn altijd goed geweest in praten. Maar elke keer als ik Jan zie in onze oude keuken, met zijn kopje koffie en krant, voel ik een steek van verdriet. Ik mis hem nu al, terwijl hij nog niet eens weg is.
Mijn vriendinnen zeggen dat ik sterk ben. ‘Je pakt het goed op, Els,’ zegt Marijke tijdens onze wekelijkse wandeling door het bos bij Soestduinen. Maar ze weten niet dat ik ’s nachts wakker lig, luisterend naar de regen tegen het raam, en me afvraag waar het misging.
Na drie maanden is alles geregeld. Jan betrekt een appartement aan de andere kant van de stad. Ik blijf achter in een kleiner huisje, met alleen de kat voor gezelschap. De kinderen komen op bezoek in het weekend, maar het voelt leeg.
Op een zaterdagmiddag moet ik tanken. Ik rijd naar het tankstation aan de rand van Amersfoort – ons oude vaste adresje voor koffie onderweg naar familiebezoekjes. Terwijl ik mijn auto volgooi, zie ik ze: Jan en een vrouw. Ze lachen samen, hun handen verstrengeld. Mijn hart slaat over.
Het duurt een paar seconden voor ik haar herken. Het is Anja.
Anja – mijn beste vriendin sinds de middelbare school. We deelden alles: geheimen, vakanties, zelfs onze zwangerschappen liepen gelijk op. Ze was er altijd voor me, ook tijdens de scheiding. Of… was ze er te veel voor Jan?
Ik voel misselijkheid opkomen. Mijn handen trillen als ik de tankdop terugdraai. Ze zien me niet staan; ze zijn te druk met elkaar. Ik stap terug in de auto en rijd weg zonder te betalen – pas bij het stoplicht besef ik wat ik heb gedaan en keer terug om alsnog af te rekenen.
Thuis stort ik in op de bank. Mijn telefoon trilt: een appje van Anja. ‘Kunnen we praten?’
Ik negeer haar bericht dagenlang. De kinderen merken dat er iets is, maar ik kan het ze niet vertellen. Hoe vertel je je dochter dat haar vader nu samen is met je beste vriendin? Hoe vertel je jezelf dat je blijkbaar zo makkelijk te vervangen bent?
Na een week belt Anja aan. Ik doe open omdat ik weet dat ze anders niet weggaat.
‘Els…’ Haar stem breekt meteen.
‘Hoe lang al?’ vraag ik zonder haar aan te kijken.
Ze zucht diep. ‘Het is pas sinds kort serieus geworden. Maar… er was altijd iets tussen ons.’
‘En je dacht dat je mij dat niet hoefde te vertellen?’ Mijn stem klinkt ijzig.
Ze huilt nu echt. ‘Ik wilde je niet kwetsen. Maar Jan en ik… we konden het niet tegenhouden.’
Ik lach bitter. ‘Jullie konden het niet tegenhouden? Alsof liefde een natuurkracht is die je overvalt? Je had gewoon nee kunnen zeggen, Anja.’
Ze probeert mijn hand te pakken maar ik trek me terug.
‘Ga alsjeblieft weg,’ fluister ik.
Die avond drink ik wijn tot ik niet meer kan huilen. Ik stuur Jan een bericht: ‘Ik weet het nu.’ Hij antwoordt niet.
De weken daarna voel ik me leeg en verraden. Niet alleen door Jan, maar vooral door Anja. Onze vriendschap was mijn anker in moeilijke tijden – nu voelt zelfs mijn verleden besmet.
Op een dag belt Lotte me op haar mobiel vanuit haar studentenkamer in Utrecht.
‘Mam, pap heeft verteld over hem en Anja…’
Ik slik moeizaam. ‘En?’
‘Ik vind het raar,’ zegt ze zachtjes. ‘Maar… hij lijkt gelukkig.’
‘Dat mag hij ook zijn,’ zeg ik, terwijl mijn stem breekt.
‘En jij dan?’ vraagt ze.
Die vraag blijft hangen als een koude mist in mijn hoofd.
Langzaam begin ik mijn leven opnieuw op te bouwen. Ik ga vrijwilligerswerk doen bij het buurthuis, waar ik koffie schenk aan ouderen die nog eenzamer zijn dan ik me voel. Ik neem een abonnement op de sportschool – iets wat Jan altijd stom vond – en ontdek dat ik kracht heb die ik nooit eerder voelde.
Soms kom ik Jan en Anja tegen in de supermarkt of op straat. We knikken beleefd; meer kan ik niet opbrengen. De kinderen verdelen hun tijd tussen ons, maar de feestdagen blijven pijnlijk.
Op een avond zit ik met Maarten aan tafel; hij zwijgt terwijl hij zijn bord leeg eet.
‘Ben je boos op papa?’ vraagt hij ineens.
‘Nee,’ zeg ik na lang nadenken. ‘Maar soms ben ik wel boos op mezelf. Dat ik het niet heb gezien.’
Hij pakt mijn hand vast zoals hij vroeger deed toen hij klein was.
‘Je bent niet alleen, mam.’
Misschien is dat waar: misschien ben ik niet alleen, ook al voelt het soms zo.
Nu, twee jaar later, kijk ik terug en zie ik hoe diep het verraad sneed – maar ook hoe sterk ik ben geworden door alles wat erna kwam. Soms vraag ik me af: hoe goed kennen we eigenlijk de mensen om ons heen? En belangrijker nog: hoe goed kennen we onszelf als alles wat vertrouwd was wegvalt?