Toen ik de ware aard van mijn schoonmoeder ontdekte

‘Je denkt toch niet echt dat jij ooit goed genoeg zult zijn voor mijn zoon?’

De woorden van Marijke snijden als messen door de stilte in haar keurige woonkamer aan de Maliebaan in Utrecht. Mijn handen trillen om het kopje thee dat ik vasthoud. Buiten regent het zachtjes, maar binnen stormt het. Mijn hart bonkt in mijn keel. Ik probeer haar blik te ontwijken, maar haar ogen priemen in de mijne.

‘Marijke, waarom zegt u dat?’ Mijn stem klinkt dun, bijna kinderlijk. Ik voel me weer dat onzekere meisje van vroeger, niet de volwassen vrouw die ik dacht te zijn.

Ze zucht, draait zich om en schenkt zichzelf nog een kopje thee in. ‘Anne, je moet begrijpen dat ik alleen het beste wil voor Daan. Hij is alles wat ik heb.’

Daan. Mijn man. Mijn alles. Maar blijkbaar niet alleen van mij.

Ik ben Anne, 34 jaar, docent Nederlands op een middelbare school in Utrecht. Daan en ik zijn nu vijf jaar getrouwd. We wonen in een klein appartementje in Lombok, met uitzicht op het spoor en de geur van verse koffie uit het café beneden. Ons leven is niet perfect, maar het is van ons. Of dat dacht ik tenminste.

Vanaf het begin was Marijke een schaduw over onze relatie. Ze was altijd vriendelijk, maar er zat iets onderhuids in haar glimlach, iets wat ik nooit helemaal kon plaatsen. Daan zei altijd: ‘Ze bedoelt het goed, An. Ze is gewoon beschermend.’ Maar nu, met haar woorden nog nagalmend in mijn hoofd, weet ik dat er meer speelt.

‘Ik begrijp niet wat u bedoelt,’ probeer ik nogmaals, mijn stem trillend.

Marijke kijkt me aan, haar ogen koud. ‘Jij begrijpt het heel goed, Anne. Je komt uit een ander milieu. Je ouders zijn arbeiders, jouw familie heeft nooit gestudeerd. Daan verdient beter.’

Ik voel de tranen branden achter mijn ogen, maar ik weiger ze te laten zien. Niet hier. Niet voor haar.

‘Daan houdt van mij,’ zeg ik zacht.

Ze lacht schamper. ‘Voor nu misschien.’

Die avond loop ik door de regen naar huis. Mijn jas is doorweekt, mijn hoofd vol gedachten die als bliksemschichten door me heen schieten. Hoe kan iemand zo kil zijn? Waarom heb ik dit nooit eerder gezien? Of wilde ik het gewoon niet zien?

Thuis zit Daan op de bank met zijn laptop op schoot. ‘Je bent laat,’ zegt hij zonder op te kijken.

‘Ik was bij je moeder.’

Hij kijkt op, fronst zijn wenkbrauwen. ‘En?’

Ik slik. ‘Ze zei… Ze zei dat ik niet goed genoeg voor je ben.’

Hij zucht diep, klapt zijn laptop dicht en wrijft over zijn gezicht. ‘An, laat haar toch gewoon praten. Ze bedoelt het niet zo.’

‘Dat zegt ze wel vaker, hè?’ Mijn stem klinkt scherper dan ik bedoel.

Hij kijkt weg. ‘Ze is gewoon ouderwets.’

‘Nee Daan, ze is gemeen.’

Het blijft even stil tussen ons. Ik hoor alleen het zachte gezoem van de koelkast en het getik van de regen tegen het raam.

‘Wil je dat ik er wat van zeg?’ vraagt hij uiteindelijk.

‘Nee,’ zeg ik snel. ‘Dat maakt het alleen maar erger.’

Maar diep vanbinnen wil ik juist dat hij voor mij opkomt. Dat hij zegt: “Mijn moeder of niet, niemand praat zo tegen mijn vrouw.” Maar Daan is geen vechter. Hij ontwijkt liever het conflict.

De dagen daarna voel ik me als een indringer in mijn eigen leven. Op school kan ik me nauwelijks concentreren op de lessen. Mijn collega’s merken dat er iets is, maar niemand vraagt door. Alleen mijn vriendin Sanne merkt op: ‘Je ziet eruit alsof je een week niet hebt geslapen.’

‘Familiegedoe,’ mompel ik.

Sanne knikt begrijpend. ‘Schoonmoeders…’

Op vrijdagavond eten we bij Marijke thuis – een traditie die Daan heilig vindt. Ik heb er geen zin in, maar Daan staat erop.

Marijke opent de deur met haar gebruikelijke glimlach – zo’n glimlach die alleen haar mond bereikt, nooit haar ogen.

‘Wat fijn dat jullie er zijn,’ zegt ze terwijl ze me vluchtig kust op mijn wang.

Tijdens het eten draait alles om Daan: zijn werk bij de gemeente, zijn promotiekansen, zijn oude studievrienden die nu allemaal “iets belangrijks” doen in Den Haag of Amsterdam.

‘En Anne?’ vraagt Marijke plotseling met een zoet stemmetje. ‘Hoe gaat het op school? Nog steeds VMBO?’

Ik voel hoe mijn wangen rood worden. ‘Ja, nog steeds VMBO.’

Ze knikt langzaam, alsof ze medelijden met me heeft.

Na het eten help ik met afruimen in de keuken. Marijke zet de borden neer met iets te veel kracht.

‘Je weet dat Daan altijd meer had kunnen bereiken,’ zegt ze plotseling zacht.

Ik kijk haar aan, verbijsterd door haar openlijke minachting.

‘Hij had met Sophie kunnen trouwen,’ vervolgt ze fluisterend. ‘Zij komt uit een goede familie.’

Sophie – Daans ex-vriendin uit Bilthoven, dochter van een notaris.

‘Maar hij koos voor mij,’ zeg ik zachtjes.

Ze kijkt me aan met een blik vol medelijden – of is het minachting? ‘Voor nu misschien.’

Die nacht lig ik wakker naast Daan, luisterend naar zijn rustige ademhaling. Ik voel me alleen, verloren in een huis dat niet meer als thuis voelt.

De weken verstrijken en Marijke blijft steken als een splinter onder mijn huid. Elk familiebezoek is een test; elke opmerking een steek onder water.

Op een dag vind ik een briefje in mijn jaszak – Marijkes handschrift: “Sommige mensen passen gewoon niet.”

Ik confronteer Daan ermee als hij thuiskomt van zijn werk.

‘Dit gaat te ver,’ zeg ik boos terwijl ik het briefje omhooghoud.

Hij kijkt ernaar en zucht weer die diepe zucht die alles zegt en niets oplost.

‘Wat wil je dat ik doe?’ vraagt hij moedeloos.

‘Voor mij kiezen,’ fluister ik bijna onhoorbaar.

Hij kijkt me aan – echt aan – voor het eerst in weken lijkt het wel.

‘Anne…’

Maar hij zegt niets meer.

Die avond pak ik mijn tas en ga naar Sanne toe. Ik huil bij haar op de bank tot er geen tranen meer over zijn.

‘Je verdient beter dan dit,’ zegt Sanne zacht terwijl ze mijn hand vasthoudt.

Maar wat is beter? Een huwelijk zonder strijd of een leven zonder Daan?

De volgende dag belt Daan me op mijn werk.

‘Kunnen we praten?’ vraagt hij schor.

We spreken af in het park bij de singel. De lucht is grijs en zwaar van de regen die elk moment kan vallen.

‘Ik hou van je,’ zegt hij meteen als hij me ziet.

Ik knik alleen maar; woorden schieten tekort.

‘Ik weet dat mijn moeder moeilijk is,’ vervolgt hij zacht. ‘Maar jij bent mijn vrouw. Ik wil jou.’

Een traan rolt over mijn wang – van opluchting? Van verdriet? Misschien allebei.

‘Dan moet je haar dat duidelijk maken,’ zeg ik zacht.

Hij knikt langzaam en pakt mijn hand vast.

Een week later zitten we samen bij Marijke aan tafel. Daan kijkt haar recht aan en zegt: ‘Mam, Anne is mijn vrouw en daar moet je respect voor hebben. Anders komen we hier niet meer.’

Marijke’s gezicht vertrekt even; ze wil iets zeggen maar slikt haar woorden in.

Het is stil – pijnlijk stil – maar voor het eerst voel ik me gehoord.

De maanden daarna blijft het stroef tussen Marijke en mij, maar er is iets veranderd: Daan staat naast me, niet achter me. Het zal nooit perfect worden tussen ons drieën, maar misschien hoeft dat ook niet meer.

Soms vraag ik me af: hoeveel liefde kun je geven voordat je jezelf verliest? En wanneer kies je eindelijk voor jezelf?