Onder één dak van stilte: Mijn strijd tussen familie, liefde en verlies
‘Weet je wel hoe het voelt, mam? Om elke dag te moeten kiezen tussen brood en melk?’ Mijn stem trilt, maar ik probeer krachtig te klinken. Aan de andere kant van de lijn blijft het even stil. Dan hoor ik haar zuchten, zo’n diepe zucht die ze altijd gebruikt als ze vindt dat ik overdrijf.
‘Marjolein, je moet niet zo dramatisch doen. Iedereen heeft het wel eens moeilijk. Maar als je een beetje je best doet, komt alles goed. Kijk naar mij, ik heb ook alles zelf moeten opbouwen.’
Ik knijp mijn ogen dicht. Haar woorden prikken als naalden in mijn huid. Ze heeft makkelijk praten, in haar ruime appartement aan de gracht in Utrecht, met haar designmeubels en haar nieuwe vriend die haar meeneemt naar sterrenrestaurants. Ik kijk naar onze kleine keuken, waar de koelkast bijna leeg is en de vloer kraakt bij elke stap.
Daan komt binnen, zijn jas nog aan. ‘Was dat je moeder weer?’ vraagt hij zacht. Ik knik. Hij slaat zijn armen om me heen, maar ik voel me stijf en koud.
‘Ze begrijpt het gewoon niet,’ fluister ik. ‘Ze wil het niet begrijpen.’
Lars roept vanuit de woonkamer. Zijn stemmetje klinkt vrolijk, ondanks alles. Hij is zes, met grote blauwe ogen en een glimlach die zelfs op de donkerste dagen licht brengt. Maar Lars heeft Downsyndroom en dat betekent dat alles net iets moeilijker gaat. De zorg is intensief, de zorgen zijn groot.
‘Mama! Kom je spelen?’
Ik veeg snel een traan weg en loop naar hem toe. Daan volgt me en samen bouwen we een toren van blokken. Even vergeet ik alles: de rekeningen die zich opstapelen, de blikken van andere ouders op het schoolplein, de verwijten van mijn moeder.
’s Avonds, als Lars slaapt, zitten Daan en ik aan tafel met een kop thee. ‘We moeten iets verzinnen,’ zegt hij. ‘Misschien kan ik extra uren draaien in het magazijn.’
‘Maar dan ben je nog minder thuis,’ zeg ik zacht. ‘Lars mist je nu al.’
Daan kijkt weg. ‘Ik weet het niet meer, Marjolein. Soms lijkt het alsof we alleen staan.’
Ik pak zijn hand vast. ‘We hebben elkaar toch?’
De volgende dag belt mijn moeder weer. Ze wil weten waarom ik niet op haar uitnodiging voor haar verjaardagsdiner heb gereageerd.
‘Omdat we geen geld hebben voor een cadeau, mam! Omdat ik niet tussen jouw vrienden wil zitten die vragen stellen waar ik geen antwoord op heb!’
Ze lacht schamper. ‘Je hoeft toch geen cadeau te kopen? Kom gewoon gezellig langs. Je zus komt ook.’
Mijn zus, Anouk, die alles voor elkaar heeft: een goede baan bij de gemeente, een huis in Amersfoort, twee kinderen die hockeyen en viool spelen. Zij begrijpt het ook niet.
Toch ga ik. Voor Lars, die zijn oma graag ziet. Voor Daan, die zegt dat ik soms moet toegeven.
Het appartement van mijn moeder ruikt naar dure parfum en verse bloemen. De tafel is gedekt met zilveren bestek en kristallen glazen. Anouk begroet me met een luchtige kus op mijn wang.
‘Hoe gaat het nou echt met jullie?’ vraagt ze terwijl ze haar glas wijn ronddraait.
Ik voel de tranen prikken, maar ik slik ze weg. ‘Het gaat wel,’ lieg ik.
Mijn moeder kijkt me doordringend aan. ‘Misschien moet je Lars eens uit handen geven aan een instelling. Dan kun je weer werken en geld verdienen.’
De woorden vallen als stenen op mijn hart. Daan balt zijn vuisten onder tafel.
‘Lars hoort bij ons,’ zeg ik scherp. ‘Hij is geen last.’
Anouk rolt met haar ogen. ‘Je moet ook aan jezelf denken, Marjolein.’
De rest van de avond zwijg ik vooral. Ik kijk naar Lars, die vrolijk speelt met zijn neefjes en nichtjes, alsof er niets aan de hand is.
Op de terugweg in de auto huilt Daan zachtjes. ‘Waarom snappen ze het niet? Waarom doen ze alsof we falen?’
Ik weet het niet. Misschien willen ze het niet zien: dat geluk niet altijd te koop is, dat liefde soms betekent dat je alles geeft wat je hebt – zelfs als dat bijna niets is.
De weken daarna wordt het steeds moeilijker om rond te komen. De energierekening stijgt, Lars wordt ziek en moet naar het ziekenhuis. Ik vraag mijn moeder om hulp.
‘Je moet leren voor jezelf te zorgen,’ zegt ze kil.
Ik hang op en barst in tranen uit.
Op een dag staat Anouk onverwacht voor de deur. Ze heeft een tas boodschappen bij zich.
‘Ik dacht… misschien kun je dit gebruiken,’ zegt ze ongemakkelijk.
Ik knik dankbaar en nodig haar binnen uit. We praten urenlang over vroeger: hoe we samen hutten bouwden in het bos, hoe papa altijd grapjes maakte aan tafel voordat hij overleed.
‘Het is niet eerlijk,’ zegt Anouk zachtjes. ‘Mam was vroeger anders.’
‘Misschien is ze bang,’ zeg ik voorzichtig. ‘Bang om te verliezen wat ze heeft opgebouwd.’
Anouk knikt langzaam. ‘Maar wij zijn toch ook haar familie?’
Die nacht lig ik wakker naast Daan. Ik denk aan alles wat we hebben verloren – en alles wat we nog hebben: elkaar, Lars, hoop op betere tijden.
Soms vraag ik me af: wat betekent familie eigenlijk? Is het bloed? Of zijn het de mensen die blijven als alles tegenzit?
Wat zouden jullie doen als je moest kiezen tussen loyaliteit aan je familie en trouw blijven aan jezelf?