Recht op liefde na je vijftigste: Mijn strijd tegen vooroordelen
‘Hoe kun je dit nou doen, mam? Je denkt toch niet serieus dat je op jouw leeftijd nog moet beginnen aan zoiets?’
De stem van mijn dochter, Sanne, trilt van ongeloof en boosheid. Ik zit aan de keukentafel in mijn kleine appartement in Utrecht, mijn handen om een kop lauwe thee geklemd. Mijn hart bonkt in mijn borstkas. Buiten regent het zachtjes tegen het raam, maar binnen stormt het.
‘Sanne, ik ben niet dood omdat ik vijftig ben geworden,’ probeer ik zachtjes. ‘Ik voel me juist… levend. Voor het eerst in jaren.’
Ze schudt haar hoofd, haar blonde haar zwiept heen en weer. ‘Je zet jezelf voor schut. Wat moeten de buren wel niet denken? En papa…’
‘Papa is al zes jaar dood,’ onderbreek ik haar, harder dan ik bedoel. De stilte die volgt is zwaar. Ik zie de pijn in haar ogen, maar ook de muur die ze optrekt.
Het begon allemaal drie maanden geleden. Ik was altijd de vrouw van Jan geweest, moeder van Sanne en Tom, de stille kracht op de achtergrond. Na Jans dood voelde ik me leeg, als een schim van mezelf. De dagen vloeiden in elkaar over; koffie drinken met de buurvrouw, boodschappen doen bij de Albert Heijn, een wandelingetje langs de Oudegracht. Maar ’s avonds, als het huis stil was, voelde ik de eenzaamheid als een koude hand om mijn hart.
Tot ik hem ontmoette. Kees. In de bibliotheek, van alle plekken. Hij vroeg of ik een boek kon aanraden over reizen door Frankrijk. We raakten aan de praat en voor ik het wist zaten we samen koffie te drinken in het café om de hoek. Zijn lach was warm, zijn ogen twinkelden als hij sprak over zijn kleinkinderen en zijn oude camper waarmee hij door Europa trok.
De eerste keer dat hij mijn hand vastpakte, voelde ik me weer zestien. Maar met die vlinders kwamen ook de angsten. Wat zouden Sanne en Tom zeggen? Mijn zus Ingrid? Mijn vriendinnen? In Nederland lijkt alles bespreekbaar, maar liefde na je vijftigste… daar wordt toch nog raar naar gekeken.
‘Mam, je bent in de war,’ zegt Sanne nu. ‘Je mist papa gewoon.’
‘Ik zal papa altijd missen,’ zeg ik zacht. ‘Maar dat betekent niet dat ik geen recht heb op geluk.’
Ze kijkt me aan alsof ik haar iets onbegrijpelijks vertel. ‘Je denkt alleen aan jezelf.’
Die woorden snijden dieper dan ik wil toegeven. Ben ik egoïstisch? Heb ik het recht om opnieuw gelukkig te zijn als dat betekent dat mijn kinderen zich verraden voelen?
Die avond bel ik Kees. ‘Ik weet niet of ik dit kan,’ fluister ik.
Hij zwijgt even. ‘Marijke, je leeft maar één keer. Wil je echt je geluk opofferen voor wat anderen denken?’
Zijn woorden blijven hangen. Die nacht slaap ik nauwelijks. In mijn hoofd hoor ik het stemmetje van mijn moeder: “Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg.” Maar wat als gewoon niet genoeg is?
De dagen daarna voel ik de spanning in huis groeien. Tom komt langs met zijn vrouw en hun zoontje Daan. Ze praten over koetjes en kalfjes tot Tom plotseling zegt: ‘Mam, we weten het van Kees. Sanne heeft het verteld.’
Ik voel mijn wangen gloeien. ‘En?’
Tom zucht. ‘We willen gewoon dat je gelukkig bent, maar… het is zo snel na papa.’
‘Zes jaar is niet snel,’ zeg ik zacht.
Zijn vrouw legt haar hand op mijn arm. ‘We maken ons gewoon zorgen om je.’
‘Omdat ik weer wil leven?’ vraag ik fel.
Tom kijkt weg. Daan speelt met zijn speelgoedauto’s op het kleed en merkt niets van de spanning.
Na hun vertrek voel ik me uitgeput. Ik loop naar het raam en kijk uit over de natte straat. Fietsen rijden voorbij, mensen haasten zich met paraplu’s naar huis. Iedereen lijkt zijn plek te weten behalve ik.
De weken gaan voorbij. Kees blijft geduldig bellen, stuurt kaartjes met kleine gedichtjes erop. Soms spreken we af in het park of bij hem thuis in Amersfoort. Hij laat me lachen zoals niemand dat sinds Jan heeft gedaan.
Op een dag vraagt hij: ‘Wil je mee naar Frankrijk deze zomer? Met de camper?’
Mijn hart maakt een sprongetje, maar meteen voel ik de angst weer opkomen. Wat als iedereen me veroordeelt? Wat als Sanne nooit meer met me praat?
Ik besluit Ingrid te bellen, mijn oudere zus die altijd alles nuchter bekijkt.
‘Ingrid,’ begin ik aarzelend, ‘vind jij het raar dat ik weer verliefd ben?’
Ze lacht schor aan de andere kant van de lijn. ‘Marijke, jij hebt altijd voor iedereen gezorgd behalve voor jezelf. Het wordt tijd dat je eens aan jezelf denkt.’
‘Maar Sanne…’
‘Sanne moet leren dat haar moeder ook een mens is,’ zegt Ingrid streng.
Die woorden geven me moed. Die avond nodig ik Sanne uit voor een wandeling langs de Vecht.
We lopen zwijgend naast elkaar tot ik stop en haar aankijk.
‘Sanne, ik hou van jou en Tom meer dan wat dan ook. Maar ik ben ook Marijke. Ik wil niet alleen herinneringen hebben aan vroeger; ik wil nieuwe maken.’
Ze kijkt naar het water en veegt een traan weg.
‘Ik ben gewoon bang je kwijt te raken,’ fluistert ze.
Ik sla mijn arm om haar heen. ‘Dat gebeurt nooit. Maar gun mij ook een beetje geluk.’
Langzaam ontspant ze zich tegen me aan.
De zomer komt en samen met Kees rijd ik door Frankrijk, langs lavendelvelden en kleine dorpjes waar niemand ons kent of veroordeelt. We lachen, praten tot diep in de nacht en soms huilen we om alles wat we verloren hebben – en alles wat we nog mogen beleven.
Als we terugkomen wacht Sanne me op bij het station.
‘En?’ vraagt ze voorzichtig.
Ik glimlach breed. ‘Ik heb weer geleerd te leven.’
Ze knikt langzaam en pakt mijn hand vast.
Nu zit ik hier aan dezelfde keukentafel waar alles begon, maar alles voelt anders. Ik ben nog steeds moeder, maar ook weer vrouw – en vooral mezelf.
Hebben we niet allemaal recht op liefde, ongeacht onze leeftijd? Of laten we ons geluk bepalen door de angst voor wat anderen denken?