Wie alles uit elkaar viel – Het verhaal van een Nederlandse vader tussen trots, jaloezie en verlies
‘Dus jij denkt dat je het allemaal beter weet, Maarten?’ Anouk’s stem trilt, haar handen klemmen zich om de rand van het aanrecht. Ik hoor de kinderen boven lachen, onwetend van de storm die zich beneden samenpakt. ‘Ik vraag alleen of je deze week wat vaker kunt koken. Ik heb het druk met mijn nieuwe functie.’
Ik kijk haar aan, voel de woede in mijn borst branden. ‘En wat dan? Moet ik nu ineens alles doen omdat jij carrière wilt maken? Alsof mijn werk er niet toe doet?’
Ze zucht diep. ‘Het gaat niet om alles, Maarten. Het gaat om samen. Maar jij…’
Ik draai me om, loop naar de gang en trek met te veel kracht mijn jas van de kapstok. ‘Ik ga even naar buiten.’
Buiten is het koud. De lucht boven Utrecht is grijs, de straat nat van een miezerige regen. Ik steek een sigaret op, iets wat ik mezelf had beloofd niet meer te doen. Mijn hoofd bonkt. Waarom voel ik me zo verraden? Waarom kan ik niet gewoon blij zijn voor Anouk?
Toen we elkaar leerden kennen op de universiteit – zij studeerde psychologie, ik rechten – was alles eenvoudig. We droomden van een huisje in de stad, kinderen, vakanties naar Texel. Maar ergens onderweg is er iets geknapt. Misschien toen onze zoon Daan werd geboren en Anouk minder ging werken. Of toen ik partner werd bij het advocatenkantoor en dacht dat ik eindelijk ‘voor ons’ had gezorgd.
Maar nu… Nu is zij degene die groeit, die kansen krijgt. En ik? Ik voel me overbodig. Alsof mijn rol als kostwinner niet meer telt.
Die avond eten we zwijgend. Daan en onze dochter Lotte praten over school, maar Anouk en ik vermijden elkaars blik. Na het eten ruimt zij de tafel af. Ik wil iets zeggen – sorry misschien – maar de woorden blijven steken.
De dagen erna wordt het niet beter. Anouk werkt lange uren; ik breng de kinderen naar sport en zwemles. Ik doe het met tegenzin, alsof ik haar wil laten voelen hoe zwaar het is. Soms laat ik expres dingen liggen: een volle wasmand, lege lunchdozen in de gang. Ze zegt er niets van, maar haar blik spreekt boekdelen.
Op een avond hoor ik haar zachtjes huilen in de badkamer. Ik wil naar haar toe gaan, haar vasthouden zoals vroeger, maar iets in mij houdt me tegen. Trots? Angst? Ik weet het niet.
‘Papa, waarom ben je zo boos op mama?’ Lotte staat ineens naast me terwijl ik de vaatwasser inruim.
‘Ik ben niet boos,’ lieg ik.
Ze kijkt me aan met die grote blauwe ogen van Anouk. ‘Jullie praten niet meer met elkaar.’
Ik slik. ‘Soms zijn grote mensen gewoon moe.’
Maar het is meer dan dat. Het is alsof we vreemden zijn geworden in ons eigen huis.
Een paar weken later komt Anouk thuis met een glimlach die ik al maanden niet heb gezien. ‘Ze willen me teamleider maken,’ zegt ze voorzichtig.
Ik voel hoe mijn maag samentrekt. ‘Gefeliciteerd,’ zeg ik vlak.
Ze wacht op meer, maar ik geef niets.
Die nacht lig ik wakker naast haar. Haar ademhaling is rustig, maar ik weet dat ze niet slaapt. Mijn gedachten razen: waarom kan ik haar succes niet verdragen? Ben ik zo kleinzielig?
Op een zondagmiddag barst alles los. We zitten aan tafel; Daan en Lotte zijn boven aan het spelen.
‘Maarten, zo kan het niet langer,’ zegt Anouk zacht maar vastberaden. ‘We leven langs elkaar heen.’
‘Misschien moet je dan maar kiezen,’ snauw ik terug voordat ik het besef.
Ze kijkt me aan, gekwetst en boos tegelijk. ‘Is dat wat je wilt? Dat we uit elkaar gaan?’
Ik weet het niet meer. Alles in mij schreeuwt om controle, om erkenning. Maar wat win ik daarmee?
De weken daarna slapen we apart. De kinderen merken alles; Daan wordt stiller, Lotte huilt vaak ’s nachts.
Op een avond pakt Anouk haar koffers. ‘Ik ga met de kinderen naar mijn zus in Amersfoort,’ zegt ze zacht.
‘En ik dan?’ vraag ik hulpeloos.
‘Misschien moet je nadenken over wat je echt wilt, Maarten.’
Het huis is stil als ze weg zijn. Te stil. Ik dwaal door de kamers, ruik nog hun geur op de kussens, zie hun schoenen bij de deur staan.
Mijn moeder belt: ‘Maarten jongen, wat is er toch gebeurd?’
Ik kan alleen maar huilen.
Dagen worden weken. Op kantoor maak ik fouten; collega’s vragen of het wel goed gaat thuis. Ik ontwijk hun blikken.
Op een avond zit ik op het balkon met een fles wijn en kijk naar de lege straat beneden me. Wat heb ik gedaan? Waarom moest ik altijd gelijk hebben? Waarom kon ik haar niet gewoon steunen?
Anouk stuurt soms foto’s van de kinderen: Daan op de fiets in Amersfoort, Lotte die koekjes bakt met haar tante. Ze lachen – zonder mij.
Ik probeer te bellen, maar Anouk neemt zelden op. Als ze dat wel doet, klinkt ze afstandelijk.
‘We moeten praten over de toekomst,’ zegt ze op een dag.
‘Kom je terug?’ vraag ik schor.
Ze zwijgt lang. ‘Alleen als jij verandert, Maarten.’
Maar hoe verander je als je jezelf niet eens begrijpt?
De scheiding komt langzaam dichterbij als een onweerswolk aan de horizon. Mijn ouders proberen te bemiddelen; mijn vader zegt dat hij vroeger ook fouten maakte, maar altijd voor zijn gezin koos.
Op een dag sta ik voor de spiegel en zie een man die zichzelf niet meer herkent: grauwe huid, wallen onder zijn ogen, lege blik.
Ik schrijf een brief aan Anouk:
‘Lieve Anouk,
Ik weet niet waar het misging tussen ons, maar ik weet dat het grotendeels mijn schuld is. Ik was jaloers op jouw succes omdat ik bang was je kwijt te raken – en nu ben ik je kwijt omdat ik niet kon loslaten. Het spijt me zo verschrikkelijk…’
Ze reageert niet meteen.
Op een zaterdag mag ik de kinderen zien in het park bij het Spoorwegmuseum. Ze rennen op me af; Lotte klampt zich aan mijn been vast alsof ze me nooit meer wil loslaten.
‘Papa, kom je weer thuis wonen?’ vraagt Daan hoopvol.
Ik slik tranen weg en knik vaag – maar diep vanbinnen weet ik dat niets ooit meer hetzelfde zal zijn.
’s Avonds loop ik langs de grachten van Utrecht en kijk naar de lichtjes die weerspiegelen in het water. Mijn hart doet pijn van spijt en gemis.
Had ik maar eerder geluisterd… Had ik maar minder vastgehouden aan mijn trots…
Is liefde soms niet gewoon loslaten? Of is het vechten tot je alles kwijt bent?
Wat denken jullie: kan iemand echt veranderen als hij alles verloren heeft?