“Ben ik nog nodig?”: Mijn leven na het pensioen

‘Mam, waarom blijf je zo hangen in het verleden? Je bent met pensioen, geniet er nou eens van!’ De stem van mijn dochter Marieke galmt nog na in mijn hoofd terwijl ik aan de keukentafel zit, mijn handen om een lauwe kop thee geklemd. Buiten waait de wind door de bomen in onze straat in Amersfoort, maar binnen lijkt alles stil te staan.

Ik heb veertig jaar als bibliothecaresse gewerkt. Veertig jaar tussen de boeken, de geur van papier, het zachte gefluister van lezers. Elke dag was er structuur: om acht uur opstaan, koffie zetten, de tram nemen naar de bibliotheek aan het Eemplein. Ik kende de vaste bezoekers bij naam. ‘Goedemorgen mevrouw De Vries, weer een nieuwe thriller?’ ‘Dag meneer Jansen, de krant ligt al klaar.’

Nu is het stil. De dagen rekken zich uit als een lege snelweg. Mijn man Henk is vijf jaar geleden overleden aan een hartaanval. Mijn kinderen zijn volwassen, hebben hun eigen gezinnen en levens. Marieke woont in Utrecht, Bas in Groningen. Ze bellen wel, maar altijd snel, tussen werk en kinderen door. ‘Hoe gaat het mam? Alles goed? Oké, ik moet weer rennen.’

Ik weet niet wat ik met mezelf aan moet. Ik ben niet bang voor ouder worden – rimpels, grijs haar, dat hoort erbij. Maar ik ben bang om overbodig te zijn. Om wakker te worden zonder reden om op te staan.

‘Misschien kun je vrijwilligerswerk doen,’ stelde Bas laatst voor toen hij op zondag langskwam met zijn vrouw en hun zoontje Daan. Maar zelfs dat voelt als een doekje voor het bloeden. Alsof ik alleen nog maar nuttig kan zijn als ik gratis werk doe.

‘Je moet jezelf opnieuw uitvinden,’ zegt Marieke streng als ik haar mijn twijfels vertel. ‘Iedereen doet dat tegenwoordig.’ Maar hoe doe je dat als je hele identiteit verbonden was aan je werk? Wie ben ik zonder mijn bibliotheek?

Op een regenachtige dinsdag besluit ik naar de markt te gaan. Gewoon om onder de mensen te zijn. Ik koop bloemen bij de kraam van mevrouw Van Leeuwen, die me herkent van vroeger. ‘Wat zie je er moe uit, Els,’ zegt ze bezorgd. ‘Gaat het wel?’

Ik haal mijn schouders op. ‘Het gaat wel,’ lieg ik.

Thuis zet ik de bloemen in een vaas en staar naar buiten. Ik denk aan Henk, aan hoe hij altijd zei dat ik te veel nadacht. ‘Je moet gewoon doen, Els. Niet alles analyseren.’

’s Avonds belt Marieke weer. ‘Mam, je klinkt zo somber. Wil je niet een keer bij ons logeren? De kinderen zouden het leuk vinden.’

‘Misschien,’ zeg ik aarzelend.

Maar als ik ophang voel ik me alleen maar leger. Alsof zelfs mijn eigen dochter niet weet wat ze met me aan moet.

De dagen rijgen zich aaneen. Ik probeer te lezen, maar mijn gedachten dwalen steeds af. Ik probeer te wandelen, maar alles lijkt zinloos zonder doel.

Op een dag krijg ik een brief van de gemeente: er wordt een leesclub gestart voor ouderen in het buurthuis. Mijn eerste reactie is cynisch – een leesclub voor bejaarden, wat een cliché. Maar iets in mij knaagt: misschien is dit wel precies wat ik nodig heb.

De eerste bijeenkomst is ongemakkelijk. We zitten in een kring met koffie en koekjes. De meeste mensen zijn ouder dan ik; sommigen praten alleen over hun kleinkinderen of hun kwaaltjes.

Maar dan begint mevrouw Bakker over haar favoriete boek van Remco Campert, en ineens laait er iets op in mij. Ik meng me in het gesprek, vertel over mijn tijd in de bibliotheek, over hoe boeken levens kunnen veranderen.

Na afloop spreekt meneer Van Dijk me aan: ‘U praat zo gepassioneerd over literatuur, Els. Zou u misschien eens een lezing willen geven?’

Ik lach onzeker. ‘Ach nee joh, wie zit daar nou op te wachten?’

‘Ik wel,’ zegt hij stellig.

Thuis denk ik na over zijn voorstel. Waarom eigenlijk niet? Misschien kan ik toch nog iets betekenen voor anderen.

De weken daarna bereid ik een lezing voor over Nederlandse literatuur na de oorlog. Ik duik weer in boeken, maak aantekeningen, voel het oude vuur terugkomen.

De avond van de lezing ben ik zenuwachtig, maar zodra ik begin te praten voel ik me weer mezelf – Els de bibliothecaresse, niet Els de gepensioneerde.

Na afloop komen mensen naar me toe met vragen en complimenten. ‘U heeft me echt aan het denken gezet,’ zegt mevrouw Jansen ontroerd.

Langzaam begin ik me weer nuttig te voelen. Niet omdat iemand me nodig heeft om praktische redenen, maar omdat ik iets kan delen wat waardevol is.

Toch blijft het knagen als Marieke belt en tussen neus en lippen door vraagt: ‘En verder nog wat gedaan deze week?’ Alsof mijn nieuwe bezigheden er niet echt toe doen.

Op een zondagmiddag komt Bas onverwacht langs. Hij kijkt rond in mijn woonkamer en ziet de stapel boeken op tafel.

‘Ben je weer bezig met die leesclub?’ vraagt hij.

‘Ja,’ zeg ik voorzichtig. ‘En ik geef nu ook lezingen.’

Hij glimlacht flauwtjes. ‘Mooi mam.’ Maar zijn blik zegt: het is maar een hobby.

’s Avonds lig ik wakker en vraag me af waarom hun goedkeuring nog steeds zo belangrijk voor me is. Waarom kan ik niet gewoon tevreden zijn met wat ík belangrijk vind?

De weken gaan voorbij en de leesclub groeit. Mensen uit de buurt sluiten zich aan; zelfs jongeren komen af en toe luisteren naar mijn verhalen over literatuur en geschiedenis.

Op een dag staat Marieke onverwacht voor de deur met haar dochtertje Noor aan de hand.

‘Mam, Noor moet een spreekbeurt houden over haar favoriete boek. Kun jij haar helpen?’

Mijn hart maakt een sprongetje – eindelijk vraagt iemand mij om hulp, om mijn kennis.

We zitten samen aan tafel en bladeren door kinderboeken. Noor kijkt me met grote ogen aan terwijl ik vertel over Annie M.G. Schmidt en haar tijdloze verhalen.

Na afloop zegt Marieke zacht: ‘Ik had niet door hoeveel jij eigenlijk weet, mam.’

Ik glimlach voorzichtig. ‘Dat komt omdat jullie nooit vragen.’

Ze kijkt beschaamd weg.

Langzaam verandert er iets in onze relatie. Marieke belt vaker, vraagt advies over boeken voor haar kinderen of over haar eigen werkstukken voor haar studie psychologie.

Ook Bas komt vaker langs; soms neemt hij vrienden mee die willen weten welke Nederlandse romans ze echt gelezen moeten hebben.

Ik voel me weer deel van hun leven – niet als oppas of huishoudster, maar als iemand met kennis en ervaring die ertoe doet.

Toch blijft er soms twijfel knagen: ben ik nu echt weer nodig? Of vullen ze alleen maar hun eigen gaten met mijn verhalen?

Op een avond zit ik alleen op de bank met een boek op schoot en denk na over alles wat er veranderd is sinds mijn pensioen.

Misschien draait het er niet om of anderen mij nodig hebben – misschien gaat het erom of ík mezelf nodig heb.

Wat denken jullie? Is het genoeg om jezelf waardevol te vinden? Of hebben we altijd anderen nodig om ons bestaan betekenis te geven?