Mijn volwassen zoon kwam na zijn scheiding weer thuis wonen – zal hij ooit weer geluk vinden?
‘Mam, ik weet niet waar ik anders heen moet.’ Zijn stem trilt als hij de deur achter zich dichttrekt. Bart, mijn volwassen zoon van 32, staat met zijn koffers in de gang van mijn kleine appartement in Utrecht. Zijn ogen zijn dof, zijn schouders hangen. Ik wil hem omhelzen, maar hij ontwijkt mijn blik en schuift zijn schoenen uit alsof hij zich schaamt voor elke stap die hij zet.
‘Natuurlijk mag je hier blijven, Bart,’ zeg ik zacht, terwijl ik de spanning in mijn eigen stem hoor. ‘Je bent altijd welkom.’
Hij knikt, maar zegt niets. De stilte tussen ons is zwaar. Ik weet dat hij zich mislukt voelt. Dat voel ik zelf ook een beetje, alsof ik ergens onderweg gefaald heb als moeder. Het is alweer jaren geleden dat Bart uit huis ging, vol dromen over een toekomst met Marieke. Nu is hij terug, gebroken door een huwelijk dat niet standhield.
De eerste dagen zijn ongemakkelijk. Bart zwijgt veel, zit urenlang op de bank met zijn telefoon in zijn hand, maar doet niets behalve staren naar het scherm. Soms hoor ik hem zachtjes vloeken. Ik probeer hem op te vrolijken met zijn lievelingseten – stamppot boerenkool – maar hij eet nauwelijks.
‘Wil je erover praten?’ vraag ik op een avond voorzichtig.
Hij schudt zijn hoofd. ‘Nee, mam. Het heeft toch geen zin meer.’
Ik voel me machteloos. Mijn hart breekt als ik hem zo zie. Ik wil hem helpen, maar weet niet hoe. De muren van mijn appartement lijken elke dag kleiner te worden.
Op een regenachtige zondag komt mijn zus Ingrid langs. Ze kijkt Bart onderzoekend aan en trekt me later de keuken in.
‘Je moet hem niet zo pamperen, Els,’ fluistert ze fel. ‘Hij is volwassen. Hij moet zelf zijn leven weer op de rails krijgen.’
‘Hij heeft tijd nodig,’ fluister ik terug. ‘Hij is alles kwijt.’
‘En jij dan? Jij hebt ook recht op rust.’
Die nacht lig ik wakker. Ingrid heeft gelijk: ik ben moe. Maar hoe kan ik mijn eigen kind de deur wijzen? Ik denk aan vroeger, aan Bart als kleine jongen die altijd lachte en grappen maakte aan tafel. Waar is dat licht gebleven?
De weken verstrijken. Bart solliciteert af en toe, maar zonder succes. Hij werkt nu parttime bij een supermarkt om de hoek, ver onder zijn niveau als afgestudeerd jurist. Soms hoor ik hem huilen in de badkamer. Ik doe alsof ik het niet hoor.
Op een avond komt Marieke’s naam ter sprake tijdens het eten.
‘Heb je haar nog gesproken?’ vraag ik voorzichtig.
Hij kijkt me scherp aan. ‘Waarom zou ik? Ze heeft me eruit gegooid alsof ik niks waard ben.’
‘Misschien kun je het afsluiten als je nog één keer praat?’ probeer ik.
Hij slaat met zijn vuist op tafel. ‘Mam! Hou op! Jij snapt het niet!’
Ik schrik van zijn woede en voel tranen branden achter mijn ogen. ‘Sorry,’ fluister ik.
Na die avond trekt Bart zich nog verder terug. Hij slaapt tot laat, eet alleen als ik hem roep en verdwijnt dan weer naar zijn kamer – mijn oude logeerkamer, nu vol dozen en herinneringen aan betere tijden.
Op een dag vind ik een briefje op de keukentafel: “Ben even weg.” Geen uitleg, geen tijdstip van terugkomst. Mijn hart slaat over van angst. Waar is hij heen? Wat als hij iets doms doet?
Pas laat in de avond komt hij thuis, natgeregend en stil. Ik wil hem omhelzen, maar hij duwt me weg.
‘Laat me gewoon met rust, mam,’ zegt hij schor.
De volgende ochtend zit hij onverwacht aan tafel met een kop koffie.
‘Sorry van gisteren,’ mompelt hij. ‘Ik weet niet wat er met me aan de hand is.’
‘Je bent verdrietig,’ zeg ik zacht. ‘Dat mag.’
Hij kijkt me eindelijk aan, zijn ogen rood van het huilen.
‘Ik voel me zo alleen,’ zegt hij zachtjes.
Ik pak zijn hand vast en knijp erin. ‘Je bent niet alleen, Bart.’
Langzaam begint er iets te veranderen. Bart gaat vaker naar buiten, maakt wandelingen langs de Oudegracht en praat soms met oude vrienden uit zijn studietijd. Hij lacht weer af en toe – voorzichtig, alsof hij bang is dat het lachen pijn zal doen.
Op een avond komt hij thuis met een meisje: Sophie, een collega uit de supermarkt. Ze is vrolijk, praat honderduit en brengt leven in huis.
‘Mam, dit is Sophie,’ zegt Bart verlegen.
Sophie steekt haar hand uit en glimlacht breed. ‘Aangenaam! Bart heeft veel over je verteld.’
Ik glimlach terug en voel hoop opborrelen in mijn borst.
De weken daarna zie ik Bart langzaam veranderen. Hij ruimt zijn kamer op, kookt soms voor ons allebei en maakt plannen om weer te solliciteren naar banen die bij hem passen.
Toch blijft er spanning tussen ons hangen. Op een avond barst het los tijdens het eten.
‘Mam, ik weet dat het lastig voor je is dat ik hier weer woon,’ zegt Bart plotseling.
Ik schrik van zijn openheid. ‘Nee…’ begin ik, maar hij onderbreekt me.
‘Jawel, mam. Je hebt je eigen leven nodig. Ik wil je niet tot last zijn.’
Ik slik en kijk naar mijn handen op tafel.
‘Je bent nooit tot last geweest,’ zeg ik zacht.
Hij zucht diep. ‘Ik ga proberen een kamer te vinden met Sophie. Het wordt tijd dat ik weer op eigen benen sta.’
Er valt een stilte waarin alles gezegd lijkt te zijn wat gezegd moest worden.
Een maand later helpt Sophie hem verhuizen naar een klein appartementje aan de rand van de stad. Als hij voor het laatst door mijn voordeur stapt met zijn laatste doos onder de arm, kijk ik hem na met tranen in mijn ogen – van verdriet én opluchting.
‘Dank je wel voor alles, mam,’ zegt hij bij het afscheid.
‘Zorg goed voor jezelf,’ fluister ik terwijl ik hem stevig omhels.
Nu zit ik alleen aan tafel in mijn stille appartement en denk terug aan de afgelopen maanden: de pijn, de ruzies, het verdriet – maar ook de kleine momenten van hoop en herstel.
Was het genoeg wat ik heb gedaan? Had ik meer kunnen doen? Of moet je soms gewoon loslaten om iemand echt gelukkig te laten worden?