Leven in de schaduw van een tiran – Het verhaal van een Nederlandse schoondochter

‘Waarom heb je de melk niet koud gezet, Eva? Hoe vaak moet ik het nog zeggen?’ De stem van mijn schoonvader, Henk, galmt door de kleine keuken van zijn rijtjeshuis in Amersfoort. Mijn handen trillen als ik het pak melk terugzet in de koelkast. Mijn man, Jeroen, zit zwijgend aan tafel, zijn blik gefixeerd op zijn telefoon. Ik voel hoe mijn wangen gloeien van schaamte en woede.

‘Sorry, Henk. Ik zal er op letten,’ mompel ik, maar inwendig schreeuw ik. Hoe ben ik hier beland? Twee maanden geleden had ik nog een eigen flatje in Utrecht, een baan als doktersassistente en dromen over een toekomst met Jeroen. Maar toen verloor hij zijn werk bij de gemeente en werd mijn contract niet verlengd. De huur konden we niet meer betalen. ‘Tijdelijk bij pa inwonen,’ zei Jeroen. ‘Het is maar voor even.’

Maar het voelt alsof ik gevangen zit. Henk is overal: in de keuken, in de woonkamer, zelfs als ik naar boven loop om te douchen. Hij heeft overal commentaar op. ‘Je hangt de was verkeerd op.’ ‘Dat is niet hoe je stamppot maakt.’ ‘Je praat te zacht, Eva, mensen verstaan je niet.’

’s Avonds lig ik naast Jeroen in het kleine logeerbed. Ik fluister: ‘Kunnen we niet ergens anders heen? Desnoods naar je zus in Zwolle?’

Hij zucht diep. ‘Eva, hou op. Pa bedoelt het goed. Hij helpt ons uit de brand.’

‘Maar het voelt niet als hulp,’ zeg ik zacht. ‘Het voelt alsof ik… alsof ik hier niet mag zijn.’

Jeroen draait zich om en trekt het dekbed over zijn hoofd.

De dagen rijgen zich aaneen. Ik zoek werk, maar zonder succes. Henk vraagt elke ochtend: ‘En? Al iets gehoord?’ Zijn ogen priemen in mijn rug als ik koffie zet. Soms hoor ik hem met Jeroen praten als hij denkt dat ik het niet hoor. ‘Ze moet niet zo zeuren, jongen. In mijn tijd…’

Op een regenachtige woensdagmiddag barst de bom. Ik sta te koken – Henk wil altijd om zes uur eten – als hij binnenstormt.

‘Wat is dit voor troep? Je weet toch dat ik geen knoflook lust!’

Ik voel iets knappen in mij. ‘Misschien kun je dan zelf koken!’ roep ik uit.

Henk kijkt me aan alsof ik gek ben geworden. ‘Wat zeg jij?’

Jeroen komt binnen, ziet onze gezichten en mompelt: ‘Doe nou rustig, Eva.’

‘Nee!’ Mijn stem trilt. ‘Ik ben het zat! Elke dag kritiek, elke dag die blikken…’

Henk balt zijn vuisten. ‘In mijn huis gelden mijn regels! Als het je niet bevalt, ga je maar weg!’

Ik ren naar boven, sluit me op in de badkamer en laat mezelf eindelijk toe te huilen. Mijn moeder belt – ze hoort meteen dat er iets mis is.

‘Kom naar huis, meisje,’ zegt ze zacht.

Maar ik wil Jeroen niet achterlaten. Ik wil dat hij voor mij kiest.

’s Avonds probeer ik met hem te praten. ‘Jeroen, zo kan het niet langer. Ik voel me hier ongelukkig. Wil je met me mee naar mijn moeder?’

Hij kijkt me aan met die lege blik die ik steeds vaker zie. ‘Ik kan pa niet alleen laten. Hij heeft niemand meer sinds mama dood is.’

‘En ik dan?’ fluister ik.

Hij zegt niets.

De weken verstrijken. Ik word steeds stiller, steeds kleiner. Mijn moeder stuurt appjes: “Hoe gaat het?” “Kom je dit weekend langs?” Maar ik schaam me te veel om haar onder ogen te komen.

Op een avond hoor ik Henk beneden schreeuwen tegen Jeroen: ‘Je laat haar veel te veel bepalen! In mijn tijd…’

Ik pak mijn jas en ga naar buiten, de koude herfstlucht in. Mijn voeten brengen me naar het park waar Jeroen en ik elkaar ooit voor het eerst kusten. Ik ga op een bankje zitten en staar naar de natte bladeren.

Een oudere vrouw komt naast me zitten. Ze glimlacht vriendelijk en zegt: ‘Alles goed, meisje?’

Ik knik, maar tranen prikken achter mijn ogen.

‘Soms moet je kiezen voor jezelf,’ zegt ze zachtjes, alsof ze mijn gedachten kan lezen.

Die nacht slaap ik nauwelijks. De volgende ochtend pak ik mijn tas en loop naar beneden.

‘Waar ga je heen?’ vraagt Henk nors.

‘Naar mijn moeder,’ zeg ik vastberaden.

Jeroen kijkt op van zijn koffie. ‘Eva…’

‘Ik kan hier niet blijven,’ zeg ik zacht maar duidelijk.

Henk lacht spottend. ‘Zwak hoor.’

Ik kijk hem recht aan. ‘Sterk genoeg om voor mezelf te kiezen.’

Bij mijn moeder thuis voel ik me voor het eerst in maanden weer veilig. Ze slaat haar armen om me heen en zegt: ‘Je bent dapper geweest.’

Jeroen stuurt appjes: “Kom terug.” “Pa mist je.” Maar hij zegt nooit dat hij míj mist.

Langzaam bouw ik mijn leven weer op. Ik vind een parttime baan bij een apotheek, maak nieuwe vrienden en begin weer te lachen.

Soms vraag ik me af of Jeroen ooit zal begrijpen waarom ik moest gaan. Of Henk ooit zal beseffen hoeveel pijn hij heeft gedaan.

Maar misschien is dat niet meer belangrijk.

Hebben jullie ooit moeten kiezen tussen jezelf en je familie? En wat zou jij doen als je moest kiezen tussen liefde en vrijheid?