Onderhuids Stromend: Mijn Leven tussen Stilte en Storm
‘Waarom heb je gelogen, Iris?’ De stem van mijn moeder sneed door de stilte van onze kleine keuken in Utrecht. Haar handen trilden om het theekopje, haar ogen priemden in de mijne. Ik voelde hoe mijn keel dichtkneep. Buiten tikte de regen tegen het raam, alsof de stad zelf getuige was van mijn ondergang.
‘Mam, ik…’ Mijn stem brak. Ik wist niet hoe ik moest uitleggen waarom ik gisteren niet bij oma was geweest, terwijl ik had gezegd van wel. Hoe kon ik haar vertellen dat ik in plaats daarvan met Daan op het station had gezeten, zwijgend, terwijl de trein naar Groningen vertrok zonder ons?
‘Je weet hoe belangrijk het is voor oma,’ zei ze zachter, bijna smekend. ‘Ze heeft niemand meer behalve ons.’
Ik knikte, maar voelde de woede in mij opborrelen. Waarom moest alles altijd om oma draaien? Waarom was er nooit ruimte voor mijn verdriet, mijn dromen? Sinds papa drie jaar geleden was vertrokken – zonder uitleg, zonder afscheid – was ons gezin veranderd in een toneelstuk waarin iedereen zijn rol speelde. Mijn moeder de zorgzame dochter, ik het brave kleinkind. Maar vanbinnen voelde ik me leeg.
Die avond lag ik wakker in bed. De regen was opgehouden, maar in mijn hoofd bleef het stormen. Daan’s woorden echoden na: ‘Je hoeft niet altijd sterk te zijn, Iris.’ Maar hoe kon ik zwak zijn als iedereen op mij rekende?
De volgende ochtend aan het ontbijt zat mijn broer Joris al aan tafel, verdiept in zijn telefoon. ‘Heb je het gehoord?’ vroeg hij zonder op te kijken. ‘Papa heeft een nieuwe vriendin. In Amersfoort.’
Mijn moeder liet haar mes vallen. Het geluid klonk als een schot. ‘Wie zegt dat?’
‘Facebook,’ zei Joris schouderophalend. ‘Ze heet Marloes.’
Ik voelde hoe mijn maag zich omdraaide. Papa, die altijd zei dat hij niet zonder ons kon, had blijkbaar een nieuw leven opgebouwd. Zonder ons.
Die dag op school kon ik me nergens op concentreren. Mijn beste vriendin Sanne probeerde me op te vrolijken tijdens de pauze. ‘Misschien moet je hem gewoon bellen,’ zei ze zacht. ‘Zeggen wat je voelt.’
‘En wat dan?’ vroeg ik bitter. ‘Dat hij alles kapot heeft gemaakt?’
Sanne zuchtte. ‘Of misschien dat je hem mist.’
Thuis was de sfeer ijzig. Mijn moeder deed alsof alles normaal was, maar haar ogen waren rood van het huilen. Joris trok zich terug op zijn kamer met harde muziek. Ik voelde me gevangen tussen hun verdriet en mijn eigen woede.
’s Avonds hoorde ik mijn moeder bellen met oma. Haar stem klonk breekbaar: ‘Nee mam, Iris komt morgen wel langs… Ja, ze is druk met school…’ Ik wist dat ze loog om mij te beschermen, maar het voelde als verraad.
De volgende dag besloot ik naar oma te gaan. Haar flat rook naar oude bloemen en koffie. Ze keek me aan met diezelfde blauwe ogen als papa.
‘Je hoeft niet te doen alsof je gelukkig bent, meisje,’ zei ze plotseling. ‘Ik zie het heus wel.’
Ik slikte. ‘Het is gewoon… veel allemaal.’
Oma knikte begrijpend. ‘Vroeger dacht ik dat alles vanzelf goed zou komen als je maar hard genoeg je best deed. Maar soms moet je dingen loslaten.’
Op weg naar huis dacht ik na over haar woorden. Loslaten – hoe doe je dat als je hele leven bestaat uit vasthouden?
’s Avonds zat ik aan tafel met mijn moeder en Joris. Niemand sprak een woord tot Joris plotseling uitbarstte: ‘Waarom doen we alsof alles normaal is? Papa is weg! Hij komt niet meer terug!’
Mijn moeder begon te huilen en rende de kamer uit. Ik bleef achter met Joris, die boos naar zijn bord staarde.
‘Het is niet jouw schuld,’ zei ik zacht.
Hij keek me aan met natte ogen. ‘En ook niet die van jou.’
Die nacht droomde ik van papa. Hij stond op het perron in Amersfoort, zwaaiend met een onbekende vrouw aan zijn zijde. Ik wilde naar hem toe rennen, maar mijn benen voelden zwaar als lood.
De weken daarna probeerde ik mijn leven weer op te pakken. Ik ging vaker naar oma, sprak af met Sanne en zelfs Daan zocht weer contact.
Op een avond zaten Daan en ik aan de gracht, kijkend naar de lichtjes die weerspiegeld werden in het water.
‘Denk je dat het ooit makkelijker wordt?’ vroeg ik.
Daan haalde zijn schouders op. ‘Misschien niet makkelijker, maar wel anders.’
Ik glimlachte flauwtjes. ‘Ik weet niet of ik dat wil.’
Hij pakte mijn hand vast. ‘Je hoeft het niet alleen te doen, Iris.’
Langzaam begon ik te geloven dat hij gelijk had.
Op een zondagmiddag kwam papa onverwacht langs. Hij stond ineens voor de deur, onwennig glimlachend.
‘Mag ik binnenkomen?’ vroeg hij aarzelend.
Mijn moeder stond verstijfd in de gang, Joris kwam nieuwsgierig uit zijn kamer gelopen.
‘Wat doe je hier?’ vroeg ik scherp.
Papa zuchtte diep. ‘Ik wilde jullie zien… uitleggen waarom het zo gelopen is.’
Er viel een ongemakkelijke stilte.
‘Weet je nog hoe we vroeger altijd naar Scheveningen gingen?’ begon hij zachtjes. ‘Toen dacht ik dat we alles aankonden samen… Maar soms raak je jezelf kwijt onderweg.’
Mijn moeder draaide zich om en liep naar de keuken. Joris keek weg.
‘En nu?’ vroeg ik kil.
Papa keek me aan met tranen in zijn ogen. ‘Nu wil ik proberen het goed te maken… als jullie dat willen.’
Ik wist niet wat ik moest zeggen. Mijn hart schreeuwde om erkenning, om excuses – maar ook om wraak.
Na die middag veranderde er weinig en toch alles tegelijk. Papa bleef weg, maar stuurde af en toe een berichtje. Mijn moeder werd langzaam weer zichzelf; Joris vond steun bij vrienden en muziek.
Ik leerde dat sommige wonden nooit helemaal helen – maar dat er kracht zit in kwetsbaarheid.
Soms vraag ik me af: wat als ik die dag wél naar oma was gegaan? Wat als papa nooit was weggegaan? Maar misschien draait het leven niet om wat had kunnen zijn, maar om wat we ermee doen.
Durf jij los te laten wat je niet kunt veranderen? Of blijf je vechten tegen de storm in jezelf?