Stilte tussen ons: Wanneer de waarheid te pijnlijk is

‘Waarom wil je niet gewoon eerlijk zijn, Jeroen?’ Mijn stem trilt, terwijl ik mijn handen om mijn mok koffie klem. De regen tikt onophoudelijk tegen het raam van onze flat in Utrecht. Jeroen kijkt me niet aan. Zijn blik is gefixeerd op het scherm van zijn telefoon. ‘Omdat het haar kapot zou maken, Marloes. Mijn moeder leeft voor het idee van een kleinkind. Jij weet hoe ze is.’

Ik weet het inderdaad. Sinds onze bruiloft drie jaar geleden is het onderwerp ‘kinderen’ als een onzichtbare muur tussen mij en mijn schoonmoeder, Ans, komen te staan. Elke verjaardag, elk familiefeest, zelfs een simpel etentje: altijd die vraag, verpakt in een glimlach. ‘En? Hebben jullie al nieuws?’

Het begon als een grapje. ‘Jullie zijn toch niet stiekem bezig, hè?’ Maar naarmate de maanden verstreken en mijn buik plat bleef, werd haar toon serieuzer. ‘Je bent nu 33, Marloes. De tijd tikt door.’

Wat niemand weet – behalve Jeroen en ik – is dat we al twee jaar alles geprobeerd hebben. Ovulatietesten, vruchtbaarheidsklinieken, eindeloze gesprekken met artsen in het UMC. Het verdict was hard: onverklaarbare onvruchtbaarheid. Geen duidelijke oorzaak, geen oplossing.

‘Misschien moeten we gewoon zeggen dat het niet lukt,’ fluister ik. Mijn stem klinkt klein in de stilte van onze woonkamer.

Jeroen schudt zijn hoofd. ‘Mijn moeder zal denken dat het aan jou ligt.’

Die woorden snijden dieper dan hij beseft. In de ogen van Ans ben ik altijd ‘het meisje uit Groningen’ geweest, niet goed genoeg voor haar zoon uit een oud Utrechts geslacht. Nu ben ik ook nog degene die haar droom van oma-zijn in de weg staat.

De volgende dag belt Ans weer. Ik zie haar naam op mijn scherm en voel mijn maag samentrekken.

‘Marloes! Hoe gaat het met je? Je klinkt zo moe de laatste tijd.’

‘Het gaat wel, Ans. Gewoon druk op werk.’

‘Je moet niet te hard werken, hoor. Dat is niet goed als je zwanger wilt worden.’

Ik slik. ‘We doen rustig aan.’

‘Jeroen zegt nooit iets. Hij is zo gesloten de laatste tijd. Is er iets wat ik moet weten?’

Ik hoor de bezorgdheid in haar stem, maar ook het verwijt. Alsof ik haar iets ontzeg.

‘Nee hoor, alles gaat goed,’ lieg ik.

Na het gesprek staar ik naar het plafond. Waarom kan ik niet gewoon zeggen hoe het zit? Waarom moet ik deze last alleen dragen?

Op een zondagmiddag zitten we aan tafel bij Ans thuis in Zeist. De geur van erwtensoep vult de keuken. Jeroen’s zus, Sanne, schuift aan met haar twee kinderen. Ze rennen gillend door de kamer.

‘Kijk nou toch eens hoe leuk ze zijn,’ zegt Ans terwijl ze me aankijkt. ‘Jullie zouden zulke goede ouders zijn.’

Ik voel tranen prikken achter mijn ogen en sta abrupt op om zogenaamd iets uit de keuken te pakken.

Sanne volgt me even later. ‘Gaat het wel?’ vraagt ze zacht.

Ik knik, maar mijn stem breekt als ik antwoord: ‘Soms voelt het alsof ik faal.’

Sanne legt haar hand op mijn arm. ‘Je hoeft je niet te bewijzen, Marloes. Echt niet.’

Maar dat is makkelijk gezegd als je zelf twee kinderen hebt.

’s Avonds thuis barst de bom tussen Jeroen en mij.

‘Ik trek dit niet meer!’ roep ik uit terwijl ik de vaatwasser dichtgooi. ‘Iedere keer dat we daar zijn voel ik me kleiner worden.’

Jeroen zucht diep. ‘Wat wil je dan dat ik doe? Mijn moeder teleurstellen? Ze heeft alleen mij nog sinds papa dood is.’

‘En ik dan? Moet ik dan maar blijven liegen?’

Hij kijkt me eindelijk aan, zijn ogen rood van vermoeidheid en frustratie.

‘Misschien moeten we gewoon even afstand nemen,’ zegt hij zacht.

Die nacht slaap ik op de bank.

De dagen daarna praten we nauwelijks met elkaar. Op mijn werk bij de bibliotheek probeer ik me te concentreren op de administratie, maar mijn gedachten dwalen steeds af naar thuis.

Op een avond vind ik een briefje op het aanrecht: “Ben bij mam.”

Ik besluit dat het zo niet langer kan.

Een week later nodig ik Ans uit voor koffie bij ons thuis. Jeroen weet van niets; hij is werken.

Ze komt binnen met een bos bloemen en haar gebruikelijke glimlach.

‘Wat gezellig! Waar is Jeroen?’

‘Hij werkt laat vandaag,’ zeg ik terwijl ik koffie inschenk.

We praten over koetjes en kalfjes tot ik voel dat mijn hart bonkt in mijn borstkas.

‘Ans… er is iets wat ik je moet vertellen.’

Ze kijkt me aan, haar gezicht plotseling ernstig.

‘Jeroen en ik… we proberen al heel lang om kinderen te krijgen. Maar het lukt niet.’

Ze zwijgt even, haar ogen zoeken de mijne.

‘Waarom heb je dat nooit gezegd?’ vraagt ze zacht.

‘Omdat we hoopten dat het nog zou gebeuren. En omdat… omdat Jeroen bang was je teleur te stellen.’

Ans pakt mijn hand vast. Haar vingers trillen licht.

‘Lieve Marloes… Ik had geen idee dat jullie hiermee worstelden. Ik dacht…’ Ze slikt. ‘Ik dacht dat je misschien geen kinderen wílde.’

De opluchting en pijn komen tegelijk. Eindelijk is het uitgesproken, maar nu is er geen weg meer terug.

Als Jeroen thuiskomt en ons samen ziet zitten, schrikt hij zichtbaar.

‘Wat… wat doen jullie?’

Ans staat op en slaat haar armen om hem heen.

‘Waarom heb je niets gezegd, jongen?’

Jeroen breekt. Voor het eerst zie ik hem huilen om iets anders dan frustratie of woede. Hij huilt om verlies, om hoop die vervlogen is.

Die avond praten we met z’n drieën tot diep in de nacht over alternatieven: adoptie, pleegzorg, of misschien gewoon accepteren dat ons gezin anders zal zijn dan gehoopt.

De weken daarna verandert er veel. Ans stopt met vragen stellen en begint juist te luisteren. Sanne stuurt af en toe een kaartje of belt zomaar om te vragen hoe het gaat.

Tussen Jeroen en mij blijft het soms moeilijk; verdriet laat zich niet zomaar wegpraten. Maar er is ruimte gekomen voor eerlijkheid – en soms zelfs voor hoop op een andere toekomst dan we ooit hadden bedacht.

Soms vraag ik me af: hoeveel mensen leven er nog met zo’n geheim? En hoeveel pijn zou er minder zijn als we gewoon durven te praten?