“Waarom krijgt mijn schoonzus geld en wij alleen eten?” – Een familiegeheim in de polder
‘Waarom krijgen zij altijd geld en wij alleen maar een zak aardappelen?’ De woorden branden op mijn tong, maar ik slik ze in. Het is zaterdagochtend, de lucht boven de polder is grijs en zwaar. Ik sta in de keuken van mijn schoonouders in het dorpje Oudekerk, terwijl mijn man Bas met zijn moeder in de tuin werkt. Mijn handen ruiken naar uien en aarde. Mijn schoonzus, Anouk, zit aan tafel met een kop thee en haar telefoon. Ze lacht om iets wat op haar scherm verschijnt.
‘Marieke, kun je straks even helpen met het schillen van de appels?’ vraagt mijn schoonmoeder, zonder op te kijken van haar deeg. Haar stem klinkt vriendelijk, maar ik hoor de vermoeidheid erin. Ik knik, glimlach flauwtjes en kijk naar Anouk, die geen vinger uitsteekt.
‘Ik moet straks naar de stad,’ zegt Anouk plotseling. ‘Mam, kun je me misschien wat geld lenen? Mijn huur is weer omhoog gegaan.’
Mijn schoonmoeder knikt meteen. ‘Natuurlijk, lieverd. Hoeveel heb je nodig?’
Ik voel hoe mijn maag zich samenknijpt. Bas en ik hebben het niet breed. We werken allebei hard – hij als timmerman, ik als verpleegkundige in het ziekenhuis van Gouda – maar het leven is duur. Onze zoon Daan groeit als kool en heeft nieuwe schoenen nodig. Toch krijgen wij nooit geld van zijn moeder. Alleen eten: een zak aardappelen, een pot zelfgemaakte jam, soms wat eieren.
Na het eten loop ik met Bas naar buiten. De lucht ruikt naar regen en mest. ‘Bas,’ begin ik voorzichtig, ‘is het je ooit opgevallen dat jouw moeder Anouk altijd geld geeft, maar ons niet?’
Hij zucht diep. ‘Niet weer, Marieke. We krijgen toch eten? Dat is ook wat waard.’
‘Maar Bas, wij werken hier elk weekend in de tuin. Anouk doet nooit iets en krijgt toch geld.’
Hij haalt zijn schouders op. ‘Anouk heeft het moeilijker dan wij. Ze is alleenstaand.’
‘Maar ze werkt niet eens! En wij…’ Mijn stem breekt.
Bas kijkt me aan met die blik die zegt: “Laat het rusten.” Maar ik kan het niet meer loslaten.
’s Avonds in bed staar ik naar het plafond. De regen tikt zacht tegen het raam. Ik denk aan mijn eigen ouders in Rotterdam – ze zijn oud, ziekelijk, maar vragen nooit iets van mij. Waarom voelt het dan alsof ik hier altijd tekortschiet?
De weken verstrijken. Elke zaterdag hetzelfde ritueel: werken in de tuin, eten mee naar huis, Anouk die geld krijgt en vertrekt zonder een hand uit te steken. Mijn frustratie groeit. Ik probeer het te negeren, voor Bas, voor Daan. Maar het vreet aan me.
Op een dag barst ik uit tijdens het avondeten thuis.
‘Weet je wat ik niet begrijp?’ zeg ik plotseling tegen Bas. ‘Waarom mogen wij nooit eens een weekend voor onszelf hebben? Waarom moeten we altijd naar jouw ouders?’
Bas legt zijn vork neer. ‘Omdat ze hulp nodig hebben. En omdat familie belangrijk is.’
‘Maar waarom voelt het dan alsof wij minder belangrijk zijn dan Anouk?’
Bas zwijgt.
Een week later krijg ik een telefoontje van mijn schoonmoeder.
‘Marieke, zou je volgende week kunnen oppassen op de kinderen van Anouk? Ze moet werken en ik heb een afspraak bij de dokter.’
Ik slik. ‘Natuurlijk,’ hoor ik mezelf zeggen.
Als ik ophang, voel ik tranen prikken achter mijn ogen. Waarom zeg ik altijd ja? Waarom kan ik geen grenzen stellen?
De dag dat ik op Anouks kinderen pas, zit ik met hen in de woonkamer van mijn schoonouders. Ze maken ruzie om speelgoed en gooien limonade over de bank. Ik ruim alles op, veeg snotneuzen af en voel me leeg.
Als Anouk haar kinderen komt ophalen, drukt mijn schoonmoeder haar weer een envelopje in de hand.
‘Voor de boodschappen,’ zegt ze zacht.
Anouk glimlacht dankbaar en vertrekt zonder mij te bedanken.
’s Avonds vertel ik Bas wat er gebeurd is.
‘Ik ben er klaar mee,’ zeg ik. ‘Ik voel me gebruikt.’
Bas kijkt me aan met een mengeling van schuldgevoel en onbegrip.
‘Misschien moet je het gewoon eens tegen mam zeggen,’ zegt hij uiteindelijk.
Het idee maakt me zenuwachtig, maar ook vastberaden.
De zaterdag erop neem ik Daan mee naar buiten terwijl Bas in de schuur werkt. Mijn schoonmoeder staat tomaten te plukken.
‘Mag ik iets vragen?’ begin ik voorzichtig.
Ze kijkt op, haar handen vol rode tomaten.
‘Waarom krijgt Anouk altijd geld en wij niet?’ vraag ik zacht.
Ze zucht diep en kijkt weg.
‘Anouk heeft het moeilijker dan jullie,’ zegt ze uiteindelijk. ‘Ze is alleenstaand moeder.’
‘Maar wij hebben het ook niet makkelijk,’ zeg ik. ‘En we helpen altijd hier.’
Ze zwijgt even en zegt dan: ‘Ik dacht dat jullie liever eten hadden dan geld.’
‘We zouden liever eerlijkheid hebben,’ zeg ik zacht.
Ze kijkt me aan met vochtige ogen. ‘Het spijt me, Marieke. Ik wilde niemand tekortdoen.’
Die avond rijden Bas en ik zwijgend naar huis. Daan slaapt op de achterbank. Ik voel me opgelucht, maar ook verdrietig – alsof er iets kapot is gegaan dat nooit meer heel wordt.
De weken daarna verandert er weinig. We krijgen nog steeds eten mee naar huis, Anouk krijgt nog steeds geld. Maar er is iets veranderd: mijn schoonmoeder kijkt me vaker aan met een blik vol spijt.
Soms vraag ik me af: had ik meer moeten zeggen? Had ik harder moeten vechten voor mezelf? Of hoort dit gewoon bij familie zijn – geven zonder terug te verwachten?
Wat denken jullie? Wanneer is genoeg genoeg? Hebben jullie ooit zoiets meegemaakt?