Tussen Twee Huizen: Mijn Man, Zijn Moeder en Ik

‘Waarom kan het niet gewoon even over ons gaan, Bas?’ Mijn stem trilt terwijl ik de borden in de vaatwasser zet. Bas zucht, zijn blik op het scherm van zijn telefoon. ‘Je weet hoe het zit, Marloes. Mam heeft niemand anders.’

Ik hoor haar boven schuifelen, haar pantoffels over het laminaat. Altijd aanwezig, altijd luisterend. Sinds Bas’ vader drie jaar geleden overleed, is ze niet meer zichzelf. Maar ik ook niet. Ik ben veranderd in iemand die fluistert in plaats van praat, die zich kleiner maakt in haar eigen huis – of beter gezegd: háár huis.

Toen Bas en ik trouwden, droomde ik van een eigen plek. Een appartementje in Utrecht, misschien zelfs een tuin. Maar toen zijn vader plotseling stierf, was het vanzelfsprekend dat we bij zijn moeder introkken. ‘Tijdelijk,’ zei Bas. ‘Tot ze zich beter voelt.’ Maar tijdelijk werd maanden, maanden werden jaren.

‘Marloes, kun je even helpen met de was?’ Haar stem klinkt zacht maar dwingend vanaf de trap. Ik knik, terwijl Bas zich dieper in de bank nestelt. ‘Ik kom eraan, mevrouw de Vries,’ zeg ik, want ‘mam’ krijg ik niet over mijn lippen.

In de bijkeuken ruikt het naar wasmiddel en oude jassen. Mevrouw de Vries vouwt een handdoek op en kijkt me aan. ‘Je weet dat Bas het moeilijk heeft sinds zijn vader weg is, hè?’

‘Dat weet ik,’ zeg ik zacht.

‘Hij heeft jou nodig. Maar ik ook.’

Ik slik. ‘Ik probeer er voor jullie te zijn.’

Ze knikt langzaam, maar haar ogen zeggen iets anders: dat ik nooit genoeg zal zijn.

’s Avonds lig ik naast Bas in bed – haar bed, nog steeds met het geborduurde dekbedovertrek dat zij ooit kocht. Ik draai me naar hem toe. ‘Bas, wanneer gaan we nu echt iets voor onszelf zoeken? Ik voel me hier… opgesloten.’

Hij draait zich van me af. ‘Kunnen we dit morgen bespreken? Ik ben kapot.’

De volgende ochtend vind ik een briefje op het aanrecht: “Ben met mam naar de huisarts.” Geen kusje, geen uitleg. Ik drink mijn koffie alleen aan de keukentafel, kijkend naar de foto’s aan de muur: Bas als kleine jongen op het strand van Zandvoort, Bas met zijn vader bij de Efteling. Nergens sta ik op.

Op mijn werk bij de bibliotheek probeer ik me te concentreren op het sorteren van boeken, maar mijn gedachten dwalen steeds af. Mijn collega Sanne merkt het meteen. ‘Gaat het wel?’ vraagt ze.

Ik twijfel even, maar dan barst ik los: ‘Ik weet niet meer wie ik ben thuis. Alles draait om haar. En Bas… hij ziet mij niet meer.’

Sanne legt een hand op mijn arm. ‘Je moet voor jezelf kiezen, Marloes. Anders raak je jezelf kwijt.’

Die avond probeer ik het opnieuw bij Bas. ‘We moeten praten.’

Hij kijkt me aan met die vermoeide ogen. ‘Wat wil je dan? Dat ik mijn moeder in de steek laat?’

‘Nee,’ zeg ik zacht. ‘Maar ik wil niet dat jij mij in de steek laat.’

Hij zwijgt. De stilte tussen ons is oorverdovend.

De dagen verstrijken. Mevrouw de Vries wordt afhankelijker; ze vraagt me zelfs om haar medicijnen te halen en haar administratie te doen. Bas lijkt zich steeds meer terug te trekken in zijn werk en zijn zorgen om haar.

Op een avond komt mijn broer Jeroen langs. Hij kijkt rond in de woonkamer vol vergeelde foto’s en porseleinen beeldjes en zegt: ‘Dit is toch geen leven voor jou?’

Ik voel tranen prikken achter mijn ogen. ‘Wat moet ik dan? Alles draait om haar.’

Jeroen pakt mijn hand vast. ‘En om jou dan? Wanneer draait er weer eens iets om Marloes?’

Die nacht kan ik niet slapen. Ik luister naar het zachte gesnurk van Bas en het gekreun van mevrouw de Vries door de muur heen. Mijn hart bonkt in mijn borstkas van onrust.

De volgende ochtend besluit ik een brief te schrijven aan Bas:

“Lieve Bas,
Ik hou van jou, maar ik kan niet langer leven zonder gehoord te worden. Ik voel me onzichtbaar in dit huis, gevangen tussen jouw liefde voor mij en jouw loyaliteit aan je moeder. Ik wil samen met jou een toekomst opbouwen – maar niet als schaduw van een ander gezin.
Liefs,
Marloes”

Ik leg de brief op zijn kussen en vertrek naar mijn werk zonder afscheid te nemen.

Die dag voel ik me lichter én zwaarder tegelijk. Alsof er eindelijk iets in beweging is gekomen.

’s Avonds als ik thuiskom zit Bas op bed met de brief in zijn handen. Zijn ogen zijn rood.

‘Waarom heb je dit niet eerder gezegd?’ fluistert hij.

‘Ik heb het zo vaak geprobeerd…’ Mijn stem breekt.

Hij slaat zijn armen om me heen en we huilen allebei – om alles wat we hebben verloren en alles wat we misschien nog kunnen redden.

De weken daarna verandert er langzaam iets. Bas praat meer met mij dan met zijn moeder; we zoeken samen naar appartementen online. Mevrouw de Vries is boos – ze verwijt me dat ik haar zoon afpak.

Op een avond schreeuwt ze: ‘Jij hebt hem nooit begrepen! Jij weet niet wat echte familie is!’

Ik sta trillend in de gang terwijl Bas haar probeert te kalmeren.

Later zegt hij tegen mij: ‘Het spijt me dat ik je zo lang heb laten wachten.’

We vinden uiteindelijk een klein appartementje aan de rand van Utrecht. Het is niet groot, maar het is van ons.

De eerste nacht daar lig ik naast Bas en luister naar de stilte – geen voetstappen boven ons hoofd, geen gefluister door dunne muren.

Toch voel ik me schuldig tegenover mevrouw de Vries, die nu alleen achterblijft in dat grote huis vol herinneringen.

Soms vraag ik me af: Had ik egoïstischer moeten zijn? Of juist geduldiger? Is liefde kiezen voor jezelf of voor de ander?

Wat zouden jullie doen als je moest kiezen tussen je eigen geluk en dat van je familie?