“Op de verjaardag van mijn dochter was ik er niet – ben ik echt zo’n slechte moeder geworden?”

‘Waarom bel je me niet gewoon terug, Anne?’ Mijn stem trilt terwijl ik de zoveelste voicemail inspreek. Mijn vingers klemmen zich om de telefoon alsof ik haar zo dichterbij kan trekken. Het is vandaag haar verjaardag. Haar dertigste. En ik zit hier, alleen in mijn flatje in Amersfoort, starend naar een half opgegeten appeltaart die ik vanochtend speciaal voor haar heb gebakken.

Drie jaar geleden verloor ik mijn baan bij de bibliotheek. Zestig was ik toen, en ineens was alles weg: mijn collega’s, het ritme, het gevoel dat ik ergens bij hoorde. Mijn man, Jan, was toen al een jaar dood. Hartstilstand, zomaar op een dinsdagmiddag. Sindsdien voelt het huis te groot en te stil. Anne kwam in het begin vaak langs, bracht bloemen mee, bleef eten. Maar naarmate de maanden verstreken, werd het stiller tussen ons.

‘Mam, je moet niet zo klagen,’ zei ze laatst aan de telefoon. ‘Ik heb ook mijn eigen leven.’

‘Dat weet ik toch,’ had ik geantwoord, maar het voelde als een klap in mijn gezicht. Ik wilde haar niet tot last zijn, maar wie had mij dan nog? Mijn zussen wonen in Groningen en bellen alleen met kerst. Vriendinnen zijn druk met hun kleinkinderen of hun eigen sores.

Vanmorgen stond ik op met het vaste voornemen haar te bellen en haar te feliciteren. Maar toen ik haar stem hoorde – koel, afstandelijk – durfde ik niet meer te vragen of ik mocht langskomen. ‘Dank je mam,’ zei ze kortaf. ‘Ik heb het druk vandaag.’

Ik weet nog goed hoe ze als kind altijd op mijn schoot kroop als ze verdrietig was. Hoe we samen naar de markt gingen op zaterdag, kibbelend over wie de mooiste tulpen uitzocht. Maar ergens onderweg is dat allemaal verdwenen. Misschien was ik te streng toen ze puber was, te bezorgd toen ze ging studeren in Utrecht. Misschien heb ik haar verstikt met mijn zorgen nadat Jan stierf.

De stilte in huis is tastbaar. Ik zet de radio aan, maar zelfs de stem van de nieuwslezer klinkt hol. Ik denk aan vroeger: hoe Anne en ik samen taarten bakten voor haar kinderfeestjes, hoe ze lachte als ze met slagroom mocht spuiten. Nu zit ik hier met een taart die niemand wil eten.

Mijn buurvrouw, Els, belt aan. ‘Alles goed, Maria?’ vraagt ze voorzichtig.

Ik knik, maar mijn ogen verraden me.

‘Is het vandaag niet…’

‘Ja,’ zeg ik zacht. ‘Anne’s verjaardag.’

Els legt haar hand op mijn arm. ‘Wil je anders even mee naar buiten? Een stukje lopen?’

We lopen zwijgend langs de Eem. De lucht is grijs en zwaar van regen. Els praat over haar kleindochter die binnenkort gaat trouwen. Ik glimlach beleefd, maar voel me verder weg dan ooit.

Thuisgekomen pak ik een oude doos met foto’s uit de kast. Op een vergeelde foto zie ik mezelf met Anne op het strand van Scheveningen. Ze lacht breeduit, haar handje stevig in de mijne geklemd.

‘Waar ging het mis?’ fluister ik tegen niemand in het bijzonder.

’s Avonds waag ik nog één poging en stuur Anne een appje: ‘Lieve schat, ik hoop dat je een mooie dag hebt gehad. Ik mis je.’

Geen antwoord.

De dagen erna blijf ik piekeren. Was ik echt zo’n slechte moeder? Had ik meer moeten loslaten? Of juist meer moeten vasthouden? Ik herinner me hoe Anne huilde toen ze haar eerste liefdesverdriet had en hoe ze me toen wél nodig had. Maar nu lijkt ze me alleen nog maar te ontwijken.

Op een avond belt Els weer aan. ‘Maria, je moet niet alles op jezelf betrekken,’ zegt ze streng. ‘Kinderen trekken hun eigen plan tegenwoordig.’

‘Maar waarom laat ze me dan zo vallen?’ vraag ik zacht.

Els haalt haar schouders op. ‘Misschien heeft ze tijd nodig. Of misschien moet jij haar gewoon laten weten dat je er altijd voor haar bent – zonder verwachtingen.’

Ik besluit een brief te schrijven. Geen verwijten, alleen herinneringen en liefde:

‘Lieve Anne,

Vandaag dacht ik aan die keer dat we samen in de regen fietsten en jij zong zo hard dat mensen omkeken. Ik mis die tijd soms vreselijk, maar bovenal ben ik trots op wie je bent geworden. Weet dat mijn deur altijd openstaat – wanneer je ook wilt komen.’

Ik stop de brief in een envelop en loop naar de brievenbus op de hoek van de straat. Terwijl ik hem erin laat glijden, voel ik een mengeling van hoop en verdriet.

De dagen daarna probeer ik mezelf bezig te houden: vrijwilligerswerk bij het buurthuis, koffie drinken met Els, lezen in de bibliotheek waar ik ooit werkte. Maar elke keer als mijn telefoon trilt, springt mijn hart op – om vervolgens weer te zakken als het alleen reclame blijkt te zijn.

Op een zondagmiddag – het regent pijpenstelen – gaat eindelijk mijn telefoon over.

‘Mam?’

Het is Anne.

‘Hoi lieverd,’ zeg ik met een stem die ineens veel jonger klinkt dan mijn zestig jaar.

Er valt een stilte aan de andere kant van de lijn.

‘Ik heb je brief gelezen,’ zegt ze zacht.

Mijn hart bonkt in mijn keel.

‘Het spijt me dat ik zo afstandelijk ben geweest,’ vervolgt ze. ‘Het is gewoon… sinds papa er niet meer is voel ik me soms zo verloren. En dan weet ik niet hoe ik met jou moet praten zonder weer verdrietig te worden.’

Ik slik de brok in mijn keel weg.

‘Dat begrijp ik,’ zeg ik zacht.

‘Misschien kunnen we binnenkort samen koffie drinken?’ stelt ze voor.

‘Graag,’ fluister ik.

Als we ophangen stromen de tranen over mijn wangen – van opluchting, van verdriet om alles wat verloren is gegaan, maar vooral van hoop dat er nog iets te redden valt tussen ons.

Soms vraag ik me af: hoeveel fouten kan een moeder maken voordat het te laat is? En hoeveel liefde is er nodig om die fouten weer goed te maken? Misschien hebben jullie daar wel een antwoord op…