Doorzichtig na vijftig? Mijn glimlach bracht me terug naar het leven
‘Mam, je moet echt eens iets leuks gaan doen. Je leeft maar één keer, weet je wel?’ De stem van mijn dochter Anne galmt nog na in mijn hoofd terwijl ik naar het lege kopje koffie op tafel staar. De stilte in huis is oorverdovend sinds Kees er niet meer is. Vroeger vulde zijn gelach de kamer, nu hoor ik alleen het zachte tikken van de klok en het geruis van de regen tegen het raam.
‘Leuk doen? Hoe dan?’ denk ik bitter. Sinds Kees vorig jaar overleed aan die verdomde hartaanval, ben ik mezelf kwijt. Ik ben 51, geen jonge blom meer, maar ook nog niet oud genoeg om opgegeven te worden. Toch voelt het alsof ik langzaam doorzichtig word. In de supermarkt kijkt niemand me nog aan, behalve als ik in de weg sta bij de groenteafdeling. Op straat lijkt het alsof ik niet besta. Zelfs mijn kinderen – Anne en Tom – bellen alleen als ze iets nodig hebben of zich schuldig voelen.
‘Mam, je moet niet zo somber zijn,’ zei Tom laatst aan de telefoon. ‘Misschien kun je vrijwilligerswerk doen? Of een cursus?’
‘Ja, ja,’ had ik gemompeld, terwijl ik met mijn vinger over de rand van mijn koffiekopje streek. Maar waar begin je als je niet eens meer weet wie je bent zonder de ander?
De dagen rijgen zich aaneen: koffie, boodschappen bij de Albert Heijn, een aflevering van “Flikken Maastricht”, soms een wandeling door het park. Vrijheid, zeggen ze dan. Maar het smaakt naar niets.
Tot die ene dag in april. Ik stond bij de bakker in de rij, achter een man met grijs haar en een leren jas. Hij draaide zich om, keek me recht aan en glimlachte. ‘U heeft de mooiste glimlach die ik ooit heb gezien,’ zei hij zomaar, zonder aarzeling.
Ik voelde hoe mijn wangen rood werden. ‘Dank u,’ stamelde ik, ongemakkelijk lachend. Toen ik buiten stond met mijn brood, moest ik huilen. Niet omdat ik verdrietig was, maar omdat iemand me eindelijk weer zag.
Die avond vertelde ik Anne over de ontmoeting. ‘Mam! Dat is toch geweldig? Misschien moet je hem eens aanspreken als je hem weer ziet.’
‘Doe normaal,’ lachte ik haar weg, maar diep vanbinnen voelde ik iets oplichten wat ik lang kwijt was: hoop.
De weken daarna betrapte ik mezelf erop dat ik vaker naar de bakker ging dan nodig was. Soms was hij er, soms niet. We maakten korte praatjes over het weer of het brood. Zijn naam bleek Jan te zijn, weduwnaar net als ik.
Langzaam groeide er iets tussen ons – een vriendschap, misschien meer. Maar toen Tom erachter kwam dat ik Jan vaker zag, barstte de bom.
‘Mam, je kent die man amper! Je laat je toch niet zomaar inpalmen?’
‘Tom, ik ben volwassen. Ik kan zelf beslissen met wie ik omga.’
‘Maar pap is nog maar net weg! Vind je dat niet respectloos?’
Zijn woorden sneden diep. Was het echt te vroeg? Verraadde ik Kees door weer te lachen met iemand anders?
Anne was milder: ‘Mam, pap zou niet willen dat je alleen bleef. Je verdient geluk.’
Toch bleef Toms oordeel aan me knagen. Ik voelde me verscheurd tussen mijn kinderen en mijn eigen verlangen om weer te leven.
Jan begreep het. ‘Kinderen willen hun ouders beschermen,’ zei hij zacht tijdens een wandeling langs de Amstel. ‘Maar jij hebt ook recht op geluk.’
We praatten uren over onze overleden partners, over onze angsten en dromen. Jan had twee kleinkinderen waar hij dol op was, maar hij miste gezelschap in huis.
Op een dag nodigde hij me uit voor een etentje bij hem thuis in Amstelveen. Ik twijfelde – wat als Tom erachter kwam? Maar toen ik in Jans warme keuken zat, met kaarslicht en muziek op de achtergrond, voelde ik me voor het eerst in jaren weer levend.
Die avond vertelde Jan over zijn vrouw Els en hoe hij haar miste. Ik huilde om Kees en Jan hield mijn hand vast zonder iets te zeggen. Het was genoeg.
De weken daarna groeide onze band. We gingen samen naar het Rijksmuseum, fietsten door de duinen bij Zandvoort en dronken koffie op terrasjes waar niemand ons kende.
Maar thuis bleef het conflict met Tom sudderen. Hij belde minder vaak en als hij belde, was hij kortaf.
‘Je doet maar,’ zei hij uiteindelijk tijdens een gespannen gesprek. ‘Maar verwacht niet dat ik hem ooit accepteer.’
Ik voelde me verscheurd tussen mijn zoon en mijn eigen geluk. Anne probeerde te bemiddelen, maar Tom bleef boos.
Op een dag stond hij onverwacht voor mijn deur. ‘Mam, waarom doe je dit jezelf aan? Waarom kun je niet gewoon tevreden zijn met wat je hebt?’
‘Omdat ik niet wil verdwijnen, Tom,’ zei ik zacht. ‘Ik wil niet doorzichtig worden.’
Hij keek me aan – boos, verdrietig, onbegrijpend – en liep weg zonder iets te zeggen.
Die nacht lag ik wakker. Had Tom gelijk? Was ik egoïstisch? Of mocht ik eindelijk kiezen voor mezelf?
Jan bleef geduldig aan mijn zijde. Hij drong nooit aan, maar liet me weten dat hij er was – voor koffie, een wandeling of gewoon een luisterend oor.
Langzaam leerde ik dat rouw geen eindpunt is, maar een kronkelig pad vol hobbels en onverwachte ontmoetingen. Ik leerde dat liefde na vijftig anders is – zachter misschien, maar niet minder echt.
Op een dag belde Tom toch weer. ‘Mam… sorry dat ik zo moeilijk deed,’ zei hij schor. ‘Ik wil gewoon niet dat je nog meer pijn krijgt.’
‘Dat snap ik,’ fluisterde ik. ‘Maar pijn hoort bij het leven. Net als geluk.’
Nu zit ik hier aan tafel met Jan tegenover me en Anne die appeltaart bakt in de keuken. Tom komt straks ook langs – voor het eerst sinds maanden.
Ik ben niet meer doorzichtig. Ik ben er nog – met rimpels, littekens en een glimlach die gezien mag worden.
Soms vraag ik me af: hoeveel vrouwen zoals ik verdwijnen stilletjes uit beeld? Hoeveel durven opnieuw te kiezen voor zichzelf? Wat zou jij doen als je ineens weer zichtbaar werd?