Altijd dacht ik dat ik te oud was voor nieuwe liefde: Maar toen kwam er iemand die mij liet zien dat ik nog steeds kan liefhebben

‘Mam, je kunt toch niet serieus zijn?’ De stem van mijn dochter Marieke trilt van ongeloof. Ik kijk haar aan, haar blauwe ogen net zo fel als die van haar vader vroeger. ‘Ik ben niet gek geworden, Marieke. Ik ben verliefd.’

Het is alsof de stilte in de woonkamer zich verdicht. Buiten tikt de regen tegen het raam, binnen voel ik de spanning tussen ons groeien. Mijn zoon Bas kijkt weg, zijn handen stevig om zijn koffiekopje geklemd. ‘Je bent 68, mam,’ zegt hij zacht. ‘Moet je nu nog aan zoiets beginnen?’

Ik slik. Mijn hart bonkt in mijn borstkas, niet van verliefdheid nu, maar van angst. Angst om hen kwijt te raken, om hun onbegrip. Maar ik weet ook: ik kan niet meer terug.

Vijf jaar geleden verloor ik Henk, mijn man, mijn alles. We waren bijna veertig jaar samen geweest. Ons leven was overzichtelijk, veilig – een rijtjeshuis in Amersfoort, vakanties op Texel, zondagse wandelingen door het bos. Toen Henk stierf aan een hartaanval, voelde het alsof iemand de bodem onder mijn bestaan vandaan trok. De dagen werden leeg, de nachten koud. Ik hield me vast aan routines: koffie om acht uur, boodschappen op dinsdag, bridge op donderdagavond met de dames uit de straat.

Maar het huis bleef stil. De stoel tegenover mij bleef leeg.

‘Je hebt ons toch?’ zei Marieke vaak. En natuurlijk had ik hen – mijn kinderen, mijn kleinkinderen. Maar er was een leegte die zij niet konden vullen.

Totdat ik Pieter ontmoette.

Het begon onschuldig, zoals zoveel dingen beginnen. In de bibliotheek – ik stond te twijfelen tussen twee boeken toen hij naast me kwam staan. ‘Die van Grunberg is zwaar op de hand,’ zei hij met een glimlach. ‘Maar wel goed voor slapeloze nachten.’

Ik lachte, misschien iets te hard. We raakten aan de praat over boeken, over reizen, over het leven na je pensioen. Pieter was weduwnaar, net als ik. Zijn vrouw was drie jaar eerder overleden aan kanker. Hij woonde in een flat aan de rand van de stad en hield van fietsen en jazzmuziek.

We spraken af voor koffie. Daarna nog eens. En nog eens.

Langzaam begon ik weer te voelen – tintelingen in mijn buik als ik zijn naam op mijn telefoon zag verschijnen, een glimlach die bleef hangen tot ver na onze ontmoetingen. Ik schaamde me bijna voor dat gevoel; alsof het niet hoorde op mijn leeftijd.

‘Mam, wat zullen de mensen wel niet denken?’ vroeg Marieke toen ik haar voorzichtig vertelde over Pieter. ‘Je hebt papa nog maar net verloren!’

‘Vijf jaar is niet net,’ zei ik zacht.

Maar zij zag alleen verraad – alsof liefde voor Pieter betekende dat ik Henk vergat.

Bas was stiller. Hij zei weinig, maar ik zag het oordeel in zijn blik.

De eerste keer dat Pieter bij mij thuis kwam, voelde het alsof ik vreemdging. Ik had Henk’s foto’s laten staan – op de schouw, naast het bed. Pieter keek ernaar en glimlachte droevig. ‘Ze horen bij jou,’ zei hij alleen.

We fietsten samen door de polder, aten kibbeling op de markt, luisterden naar oude platen van Ramses Shaffy en Boudewijn de Groot. Met Pieter voelde ik me weer gezien – als vrouw, niet alleen als moeder of oma.

Toch bleef het schuldgevoel knagen. Op een avond zat ik met Marieke aan tafel; ze keek me aan met vochtige ogen.

‘Ik mis papa ook,’ fluisterde ze. ‘Maar jij lijkt hem zo makkelijk los te laten.’

‘Dat is niet waar,’ zei ik. ‘Ik mis hem elke dag. Maar ik wil ook weer leven.’

Ze stond op en liep weg zonder iets te zeggen.

De weken daarna werd het contact stroever. Bas belde minder vaak; Marieke kwam alleen nog langs met de kinderen en vermeed elk gesprek over Pieter.

Op een zondagmiddag zat ik met Pieter in het park toen mijn kleindochter Lotte langsfietste met haar vriendinnen. Ze zwaaide niet eens. Later hoorde ik via-via dat ze zich schaamde voor haar “rare oma”.

Ik voelde me verscheurd tussen twee werelden: die van mijn familie, die mij vasthield in het verleden, en die van Pieter, die mij uitnodigde om opnieuw te beginnen.

Op een avond zat ik alleen in de woonkamer; buiten viel de regen als een sluier over de stad. Ik keek naar Henk’s foto en fluisterde: ‘Mag dit? Mag ik weer gelukkig zijn?’

De volgende dag belde Pieter aan met bloemen en een enveloppe. ‘Voor jou,’ zei hij verlegen.

In de enveloppe zat een kaartje voor een concert in TivoliVredenburg – jazzavond.

‘Wil je met me mee?’ vroeg hij.

Ik knikte en voelde tranen branden achter mijn ogen – van blijdschap én verdriet.

De avond was magisch; muziek vulde de zaal en even vergat ik alles om me heen. Toen we naar huis liepen door de natte straten van Utrecht, pakte Pieter mijn hand vast.

‘Ben je bang?’ vroeg hij zacht.

‘Ja,’ fluisterde ik. ‘Bang om alles kwijt te raken.’

Hij kneep in mijn hand. ‘Soms moet je kiezen voor jezelf.’

Thuis lag er een briefje van Marieke op de mat: “Mam, we moeten praten.”

Die avond zaten we samen aan tafel; zij met rode ogen, ik met trillende handen.

‘Ik wil je niet kwijt,’ zei ze uiteindelijk zacht. ‘Maar ik weet niet hoe dit moet.’

‘Ik ook niet,’ zei ik eerlijk. ‘Maar misschien kunnen we het samen proberen?’

Ze knikte langzaam.

Nu, maanden later, is niets meer vanzelfsprekend – maar er is ruimte gekomen voor iets nieuws. Marieke komt soms samen met Pieter koffie drinken; Bas groet hem beleefd maar afstandelijk. Lotte praat weer tegen me, al kijkt ze soms nog weg als Pieter erbij is.

Ik weet niet hoe het verder zal gaan – of mijn familie ooit echt zal accepteren dat liefde geen leeftijd kent.

Maar elke ochtend als ik wakker word naast Pieter, voel ik dat het goed is zo.

En toch vraag ik me af: hoeveel mag je jezelf toestaan te verlangen naar geluk? Is het egoïstisch om opnieuw te kiezen voor liefde als anderen daar pijn van hebben? Wat zouden jullie doen?