Verraad in de schaduw van het dagelijks leven: Hoe mijn wereld in één dag instortte
‘Hoe lang al, Mark?’ Mijn stem trilt, maar ik probeer hem niet te laten breken. Het is zaterdagochtend, de geur van verse koffie hangt nog in de keuken, maar alles smaakt bitter. Mark kijkt me niet aan. Zijn handen friemelen aan het handvat van zijn mok. ‘Het spijt me, Eva. Ik… ik weet het niet precies. Een paar maanden misschien.’
Een paar maanden. Alsof dat iets uitmaakt. Alsof het minder pijn doet als het geen jaren zijn. Ik voel hoe mijn keel dichtknijpt, hoe mijn hart bonkt in mijn borstkas. De kinderen zitten boven, waarschijnlijk met hun tablets, onwetend van de storm die beneden woedt.
‘Wie is ze?’ vraag ik zacht. Mijn stem klinkt vreemd, alsof ik mezelf van buitenaf hoor. Mark zucht diep en wrijft over zijn gezicht. ‘Het is niemand die je kent. Gewoon iemand van het werk.’
Gewoon iemand van het werk. Alsof dat alles verklaart. Alsof dat de nachten goedpraat waarin ik dacht dat hij overwerkte, terwijl hij eigenlijk bij haar was. Ik voel me misselijk worden en loop naar het raam. Buiten fietsen twee jongens voorbij, hun stemmen vrolijk en luid. Het leven gaat gewoon door, terwijl het mijne stil lijkt te staan.
De afgelopen weken flitsen door mijn hoofd: de afstandelijkheid, de korte antwoorden, de plotselinge vergaderingen op vrijdagavond. Ik heb mezelf wijsgemaakt dat het stress was, dat hij gewoon moe was van zijn werk bij de gemeente. Maar diep vanbinnen wist ik het al langer. Ik wilde het alleen niet zien.
‘En nu?’ vraag ik. ‘Wat wil je nu?’
Mark zwijgt lang. ‘Ik weet het niet, Eva. Ik weet alleen dat ik je pijn heb gedaan en dat spijt me vreselijk.’
Ik draai me om en kijk hem recht aan. ‘Wil je bij haar zijn?’
Hij kijkt op, zijn ogen rood van het huilen. ‘Ik weet het niet.’
Die woorden doen meer pijn dan alles wat hij tot nu toe heeft gezegd.
De dagen daarna leef ik op de automatische piloot. Ik breng Sophie en Daan naar school, doe boodschappen bij de Albert Heijn, zwaai naar buurvrouw Ingrid die nietsvermoedend vraagt of we dit weekend nog iets leuks gaan doen met het gezin. Ik glimlach en lieg: ‘Ja hoor, we gaan naar het strand.’
’s Nachts lig ik wakker naast Mark, die aan zijn kant van het bed ligt alsof er een muur tussen ons in staat. Soms hoor ik hem zachtjes huilen. Soms huil ik zelf, zo stil mogelijk zodat hij het niet hoort.
Op een woensdagmiddag, als de kinderen bij hun vriendjes spelen, bel ik mijn moeder. ‘Mam…’ Mijn stem breekt en meteen weet ze dat er iets mis is.
‘Wat is er, lieverd?’
‘Mark… hij heeft iemand anders.’
Er valt een lange stilte aan de andere kant van de lijn. Dan zegt ze: ‘Kom maar even langs. Je hoeft dit niet alleen te dragen.’
Bij haar thuis drink ik thee aan de keukentafel waar ik als kind zo vaak mijn huiswerk maakte. Mijn moeder pakt mijn hand vast en zegt: ‘Je bent sterker dan je denkt, Eva.’ Maar ik voel me allesbehalve sterk.
De weken slepen zich voort. Mark en ik praten weinig. De kinderen merken dat er iets mis is; Sophie vraagt waarom papa zo vaak boos kijkt en Daan wil steeds bij mij slapen.
Op een avond barst de bom tijdens het avondeten.
‘Waarom ruziën jullie altijd?’ vraagt Sophie met grote ogen.
Mark kijkt me aan en ik weet dat we nu eerlijk moeten zijn.
‘Papa en mama hebben het moeilijk samen,’ zeg ik voorzichtig.
‘Gaan jullie scheiden?’ vraagt Daan meteen.
Ik slik en kijk naar Mark. Hij knikt langzaam.
‘We weten het nog niet,’ zeg ik uiteindelijk. ‘Maar wat er ook gebeurt, we blijven altijd van jullie houden.’
Na het eten huilt Sophie zich in slaap in mijn armen. Daan doet alsof hij stoer is, maar ik zie de angst in zijn ogen als hij naar Mark kijkt.
’s Nachts lig ik wakker en denk aan vroeger: onze eerste vakantie samen in Zeeland, hoe Mark me ten huwelijk vroeg op het strand van Scheveningen, hoe we samen lachten om de gekke dingen die de kinderen deden. Waar is dat allemaal gebleven?
Op een dag komt Mark thuis met een besluit.
‘Ik ga weg,’ zegt hij zacht terwijl hij zijn koffer inpakt in onze slaapkamer.
‘Is zij het waard?’ vraag ik bitter.
Hij kijkt me aan met tranen in zijn ogen. ‘Het gaat niet om haar. Het gaat om ons… of eigenlijk om wat er niet meer is.’
Ik laat hem gaan zonder nog iets te zeggen.
De eerste weken zonder Mark zijn een hel. Alles herinnert me aan hem: zijn favoriete mok in de kast, zijn slippers bij de deur, de geur van zijn aftershave in de badkamer. De kinderen huilen veel en vragen wanneer papa weer thuiskomt.
Op een dag sta ik in de regen bij de bushalte met Sophie aan mijn hand en Daan die moppert omdat zijn jas nat wordt.
‘Mama, waarom moest papa weg?’ vraagt Sophie ineens.
Ik kniel neer en kijk haar aan. ‘Papa en mama konden niet meer samen gelukkig zijn,’ zeg ik zacht.
Ze knikt langzaam en veegt haar natte haren uit haar gezicht.
Langzaam bouw ik een nieuw leven op. Ik ga meer werken op school als onderwijsassistent, maak nieuwe vrienden via een hardloopgroepje in het park en probeer weer te lachen om kleine dingen: een mooie zonsondergang boven de weilanden, een tekening van Daan waarop we met z’n drieën staan – zonder Mark.
Soms voel ik me schuldig als ik gelukkig ben zonder hem. Soms ben ik boos omdat hij alles kapot heeft gemaakt wat we samen hadden opgebouwd.
Op een dag kom ik hem tegen bij de bakker in het dorp. Hij staat daar met een vrouw die haar arm om zijn middel slaat – waarschijnlijk zij.
Onze blikken kruisen elkaar kort. Hij glimlacht ongemakkelijk en zegt: ‘Hoi Eva.’
‘Hoi Mark,’ zeg ik koel terwijl mijn hart bonkt in mijn keel.
Thuis huil ik weer als een kind, maar daarna voel ik ook opluchting: dit hoofdstuk is echt voorbij.
Nu, maanden later, zit ik op het balkon met een kop thee terwijl Sophie en Daan binnen spelen. De zon schijnt op mijn gezicht en voor het eerst voel ik rust.
Was dit allemaal nodig om mezelf terug te vinden? Kan je ooit weer echt vertrouwen na zo’n verraad? Misschien weten jullie het antwoord…