Moederhart: Wanneer Liefde Sterker is dan Angst
‘Je moet kiezen, Marjolein. Je eigen leven of dat van je kinderen.’ De stem van dokter Van Dijk galmt nog na in mijn hoofd terwijl ik naar het witte plafond van de ziekenhuiskamer staar. Mijn handen trillen. Buiten regent het, de druppels tikken als een eindeloze klok tegen het raam. Mijn moeder, Ans, zit zwijgend naast mijn bed. Haar ogen rood van het huilen.
‘Mam, wat moet ik doen?’ Mijn stem breekt. Ze pakt mijn hand, haar vingers koud en klam. ‘Lieverd, ik wil je niet kwijt. Maar ik weet ook hoe graag je moeder wilt worden.’
Ik ben 34, getrouwd met Jeroen, en na jaren van vruchtbaarheidsbehandelingen eindelijk zwanger. Niet van één, maar van drie kinderen. Een drieling. Het leek een wonder, tot de echo uitwees dat mijn hart het misschien niet aankan. ‘Je hebt een aangeboren hartafwijking,’ zei dokter Van Dijk. ‘Als je deze zwangerschap doorzet, is de kans groot dat je het niet overleeft.’
Jeroen komt binnen, zijn gezicht grauw. ‘We moeten praten,’ zegt hij zacht. ‘Ik kan je niet verliezen, Marjolein. Niet na alles wat we samen hebben meegemaakt.’
‘En de kinderen dan?’ fluister ik. ‘Ze zijn er al, Jeroen. Ze leven in mij.’
Hij draait zich om, zijn schouders schokkend. Ik weet dat hij huilt, maar hij wil niet dat ik het zie. De spanning tussen ons groeit met de dag. Mijn schoonmoeder, Truus, belt elke avond om te zeggen dat ik ‘realistisch’ moet zijn. ‘Je hebt Jeroen beloofd samen oud te worden,’ zegt ze dan. ‘Denk aan hem.’
Maar hoe kan ik kiezen? Hoe kan een moeder kiezen tussen haar eigen leven en dat van haar ongeboren kinderen?
De dagen in het ziekenhuis slepen zich voort. Elke ochtend komt dokter Van Dijk langs met zijn team. Ze praten over medische termen die als koude wind langs me waaien: pre-eclampsie, hartfalen, risico’s voor de baby’s én voor mij.
Op een avond zit ik alleen in het schemerdonker. Mijn buik beweegt zachtjes; drie kleine levens die op mij vertrouwen. Ik leg mijn handen erop en fluister: ‘Ik hou van jullie. Wat er ook gebeurt.’
De volgende dag komt mijn zusje Sanne op bezoek. Ze is altijd de nuchtere van ons tweeën geweest. ‘Marjolein,’ zegt ze, ‘misschien moet je denken aan kwaliteit van leven. Wat als je het niet overleeft? Dan hebben Jeroen en de kinderen niemand.’
‘Maar als ik nu kies om ze niet te laten komen…’ Mijn stem stokt. ‘Dan leef ik misschien wel, maar met een leegte die nooit meer verdwijnt.’
Sanne slaat haar armen om me heen en we huilen samen. Voor het eerst voel ik hoe verscheurend deze keuze is – niet alleen voor mij, maar voor iedereen die van me houdt.
De weken verstrijken. Mijn lichaam wordt zwakker; elke stap voelt als een marathon. Toch groeit mijn liefde voor de kinderen met de dag. Jeroen en ik praten nauwelijks nog met elkaar; hij slaapt op de bank thuis omdat hij het ziekenhuis niet meer aankan.
Op een ochtend komt dokter Van Dijk binnen met slecht nieuws: ‘Je hartfunctie is verder achteruit gegaan. We moeten nu beslissen.’
Mijn moeder barst in tranen uit. Jeroen kijkt me aan met ogen vol angst en liefde. ‘Ik wil je niet verliezen,’ fluistert hij opnieuw.
‘En als ik kies voor mezelf?’ vraag ik zachtjes.
‘Dan krijg je misschien nog een kans op een toekomst,’ zegt dokter Van Dijk voorzichtig.
‘Maar zonder hen,’ zeg ik. ‘Zonder mijn kinderen.’
Die nacht slaap ik nauwelijks. In mijn dromen zie ik drie kleine handjes die naar me reiken. Ik word wakker met tranen op mijn wangen.
De volgende dag neem ik een besluit dat alles verandert.
‘Ik wil doorgaan met de zwangerschap,’ zeg ik tegen dokter Van Dijk, Jeroen en mijn moeder in de kamer.
Jeroen barst los: ‘Dit is egoïstisch! Je kiest voor hen en niet voor mij!’
‘Nee,’ zeg ik zacht maar vastberaden. ‘Ik kies voor ons allemaal. Voor hoop.’
Er volgt een stilte waarin alles lijkt te bevriezen.
De maanden daarna zijn zwaar. Ik lig aan allerlei infusen en monitoren; elke dag is onzeker. Mijn moeder is er altijd, leest me voor uit oude kinderboeken en zingt zachtjes liedjes uit mijn jeugd.
Jeroen komt minder vaak langs, maar als hij er is, houdt hij mijn hand vast alsof hij me nooit meer los wil laten.
Op een stormachtige nacht breken plotseling mijn vliezen – veel te vroeg. Het ziekenhuispersoneel stormt binnen; alles gaat in een waas voorbij.
‘Marjolein, blijf bij ons!’ roept een verpleegkundige terwijl ik wegzak in het donker.
Als ik wakker word, voel ik pijn overal in mijn lichaam. Mijn moeder zit naast me, haar ogen vol tranen – maar deze keer zijn het tranen van vreugde.
‘Ze leven,’ fluistert ze. ‘Alle drie.’
Jeroen staat aan het voeteneind van het bed, zijn gezicht nat van de tranen. Hij pakt mijn hand en kust die eindeloos.
De weken daarna zijn een rollercoaster van emoties: angst om hun gezondheid, hoop bij elke kleine vooruitgang op de NICU, schuldgevoel tegenover Jeroen en dankbaarheid dat ik er nog ben.
Langzaam groeien onze kinderen sterker: Bram, Lotte en Mees – drie kleine wonderen in couveuses.
Jeroen en ik vinden elkaar terug in onze gedeelde liefde voor hen. Maar soms voel ik nog steeds de afstand tussen ons; de angst dat hij me nooit helemaal zal vergeven voor mijn keuze.
Op een avond zitten we samen naast hun bedjes in het ziekenhuis.
‘Denk je dat we ooit weer gewoon kunnen zijn?’ vraagt Jeroen zachtjes.
Ik kijk naar onze kinderen en dan naar hem.
‘Misschien niet gewoon,’ zeg ik, ‘maar misschien wel sterker dan ooit.’
Nu, maanden later thuis met onze drieling, kijk ik vaak naar hen terwijl ze slapen en vraag ik me af: Was dit egoïstisch? Of was dit juist de ultieme daad van liefde? Wat zouden jullie doen als je moest kiezen tussen je eigen leven en dat van je kinderen?